ECLI:NL:GHAMS:2020:1083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
23-001680-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Marokko in 1976, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 20,29 gram cocaïne en 45 milliliter GHB op 28 augustus 2018 in Zaandam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig was van de cocaïne, maar sprak hem vrij van de overige tenlasteleggingen. De verdachte werd als strafbaar verklaard voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, maar de advocaat-generaal vorderde een straf van 6 weken. De verdediging pleitte voor een taakstraf, maar het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden rechtvaardigden. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Het hof benadrukte de noodzaak van consequenties voor overtredingen van voorwaardelijke straffen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001680-19
datum uitspraak: 20 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 april 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-025468-19 en 15-700645-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2019 en 6 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20,29 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 45 milliliter GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde cocaïne en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 augustus 2018 in de gemeente Zaanstad opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20,29 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een taakstraf op te leggen, eventueel gecombineerd met een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij is gewezen op het relevante oriëntatiepunt voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), op het feit dat de verdachte de verdovende middelen gebruikte als vorm van zelfmedicatie tegen de pijnen waarmee hij vanwege chronische rugklachten kampt en op die manier in een bepaalde ‘scene’ terecht is gekomen en tenslotte op de toepasselijkheid van artikel 63 Sr.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. In het bijzonder is het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid drugs en de wijze waarop een deel daarvan (in envelopjes) was verpakt, moeten deze drugs bestemd zijn geweest voor de verdere verkoop en verspreiding. Het gebruik en de verspreiding van harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit, onder andere doordat de gebruikers van deze drugs vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te voorzien.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2019 is hij eerder veelvuldig ter zake van misdrijven met betrekking tot harddrugs onherroepelijk veroordeeld, waaronder tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Het hof weegt deze omstandigheid sterk in het nadeel van de verdachte mee.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan verstokte recidivisten plegen te worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden passend en geboden. In hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding een andere of lagere straf op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, welke straf onder andere is opgelegd ter zake van overtreding van de Opiumwet. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman heeft verzocht om in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf te gelasten, zulks gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren en daarom zal de tenuitvoerlegging van de genoemde voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. In de actuele persoonlijke situatie van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, ziet het hof geen aanleiding om in plaats van die tenuitvoerlegging een taakstraf te gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2017, parketnummer 15-700645-14, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2020.
mr. A.S.E. Evelo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]