ECLI:NL:GHAMS:2020:108

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
200.217.734/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake servicekosten en bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en de Gemeente Amsterdam met betrekking tot servicekosten. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P. Seger, had in eerdere procedures gegriefd tegen de toewijzing van servicekosten door de kantonrechter. Het hof verwijst naar eerdere tussenarresten en heeft de gemeente in de gelegenheid gesteld om eindafrekeningen over de servicekosten van de periode van 1 september 2014 tot en met 31 juli 2016 in te dienen. De gemeente heeft echter geen eindafrekening over het najaar van 2014 overgelegd, maar wel over 2015 en de eerste zeven maanden van 2016.

Het hof heeft het verweer van de appellant verworpen dat bepaalde kosten, zoals schoonmaakkosten en kosten voor lift en alarm, al waren inbegrepen bij de kale huur. Het hof oordeelt dat de partijen overeenstemming hebben bereikt over de bijkomende leveringen en diensten door de gemeente. De appellant heeft niet betwist dat hij administratiekosten verschuldigd is, maar heeft wel vragen gesteld over de juistheid van de posten gas, water, elektra en alarm. Ondanks het ontbreken van de eindafrekening over 2014, concludeert het hof dat de appellant niet te veel servicekosten heeft betaald en dat de door de gemeente opgevoerde kosten niet buitensporig zijn.

De slotsom van het hof is dat de grieven van de appellant falen en dat het bestreden vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op een totaal van € 2.021,00. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.217.734/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5229547 CV EXPL 16-21442
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2020
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.P. Seger te Loenen aan de Vecht,
tegen
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de gemeente genoemd.
Het hof heeft op 16 juli 2019 een tweede tussenarrest (verder: het tweede tussenarrest) uitgesproken. Voor het eerdere verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar dat arrest en naar het tussenarrest van 2 oktober 2018 (verder: het eerste tussenarrest).
Ingevolge het tweede tussenarrest heeft de gemeente een akte, met producties, genomen, waarna [appellant] een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Bij het tweede tussenarrest heeft het hof in het kader van de behandeling van grief 6 de gemeente in de gelegenheid gesteld bij akte eindafrekeningen met betrekking tot de servicekosten in het geding te brengen over de periode van 1 september 2014 tot en met 31 juli 2016, waarna [appellant] daarop bij akte mocht reageren. De gemeente heeft bij haar vervolgens genomen akte geen eindafrekening over (het najaar van) 2014 overgelegd, maar wel over 2015 en (de eerste zeven maanden van) 2016.
2.2.
Het hof verwerpt het verweer van [appellant] dat schoonmaakkosten en kosten wegens lift en alarm waren inbegrepen bij de (kale) huur en/of anderszins door hem niet bovenop de kale huurprijs verschuldigd waren. Mede gelet op het oordeel van het hof met betrekking tot grief 1 (vgl. overweging 3.3 van het eerste tussenarrest), blijkt immers uit artikel 5 van de concept huurovereenkomst, bezien in verband met de door partijen aan elkaar verzonden e-mails van 26 september 2014 en 6 maart 2015 (vgl. overweging 3.1, sub (c) en (d) van het eerste tussenarrest), dat partijen het verzorgen van dergelijke bijkomende leveringen en diensten door de gemeente zijn overeengekomen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de schoonmaakkosten betrekking hebben op de gemeenschappelijke ruimten van het gebouw waarvan het gehuurde deel uitmaakt. Anders dan [appellant] acht het hof de door de gemeente opgevoerde schoonmaakkosten (telkens) niet exorbitant hoog. De omvang van de post lift is (telkens) op zichzelf door [appellant] niet betwist, evenmin als die ter zake van administratiekosten. [appellant] heeft bovendien niet betwist dat hij administratiekosten verschuldigd is. Bij gebreke van enige toelichting te dier zake van de kant van de gemeente kan het hof echter (telkens) niet uitgaan van de juistheid van de posten gas, water, elektra en, kort gezegd, alarm. Hierbij klemt dat [appellant] heeft aangevoerd dat er nooit iemand is geweest om meterstanden op te nemen en dat de gemeente niets heeft gesteld over de meterstanden, laat staan stukken ter zake in het geding heeft gebracht.
2.3.
Hoewel de eindafrekening over (het najaar van) 2014 ontbreekt en de toelichting van de gemeente op de eindafrekeningen over 2015 en (de eerste zeven maanden van) 2016 voor wat betreft de resterende posten bepaald te wensen overlaat, ziet het hof geen aanleiding te oordelen dat [appellant] de gemeente in het geheel geen servicekosten althans tot een lager bedrag dan € 248,05 (inclusief btw) per maand verschuldigd is. Indien het hof de zojuist toewijsbare geachte posten over 2015 (€ 1.437,27 schoonmaakkosten, € 348,49 lift en € 366,73 administratiekosten, telkens inclusief btw) bij elkaar optelt, levert dat een som op van € 2.152,49, dus € 179,37 per maand. Het resterende thans in geschil zijnde bedrag van een kleine € 70,00 per maand (voor de posten gas, water, elektra en alarm) acht het hof voor dat jaar niet buitensporig. Hierbij klemt dat [appellant] niet heeft betwist dat hij gas, water en elektra heeft genoten en dat de gemeente voor het alarm heeft zorg gedragen. Ten aanzien van de eerste zeven maanden van 2016 is dit in wezen niet anders. De posten voor schoonmaakkosten, lift en administratiekosten belopen over die periode in totaal een bedrag van (€ 707,91 + € 161,89 + € 166,25 is) € 1.036,05, dus € 148,01 per maand. Ook een bedrag van € 100,00 per maand ter zake de andere onderhavige leveringen en diensten acht het hof niet buitensporig. Bij deze stand van zaken gaat het hof ervan uit dat [appellant] ook over (het najaar van) 2014 niet te veel aan servicekosten heeft betaald, ook al heeft de gemeente over die periode geen gegevens verschaft.
2.4.
De slotsom is dat grief 6 faalt.
2.5.
Uit al hetgeen in dit arrest en de tussenarresten is overwogen en beslist, volgt dat de kantonrechter de vordering van de gemeente terecht integraal heeft toegewezen. De grieven 7 en 9, die dat bestrijden, falen daarom en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 6 maart 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarvan beroep;
verwijst [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van de gemeente gevallen en tot op heden begroot op € 716,00 voor verschotten, € 2.148,00 voor salaris van de advocaat en € 157,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2020.