ECLI:NL:GHAMS:2020:1060

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
23-002175-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels vrijspraak voor rijden zonder geldig rijbewijs; veroordeling voor rijden tijdens rij-ontzegging en rijden zonder geldig rijbewijs na eerdere verkeersdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor verkeersdelicten en had een rij-ontzegging. Het hof heeft de verdachte deels vrijgesproken van het rijden zonder geldig rijbewijs, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Wel is hij veroordeeld voor het rijden tijdens de ontzegging en het rijden zonder geldig rijbewijs op twee verschillende data in september en oktober 2017. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken opgelegd. Daarnaast is de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gedeeltelijk herroepen, omdat hij de voorwaarden niet had nageleefd. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De verdachte heeft aangegeven zijn leven te willen beteren en zich in te willen zetten voor anderen, wat het hof meeweegt in de beslissing.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002175-18
datum uitspraak: 14 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
96-186176-17 (hierna: zaak A) en 96-204200-17 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2017 te Diemen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Diemerpolderweg, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
2.
hij op of omstreeks 21 september 2017 te Diemen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Diemerpolderweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Zaak B:
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, IJburglaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
2.
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, IJburglaan, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Het hof acht het in zaak A onder 2 tenlastegelegde niet bewezen, nu niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte op 21 september 2017 wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Weliswaar heeft de verdachte op die dag tegen de politie verklaard dat hij wist dat hij niet mocht rijden, maar het hof acht het aannemelijk dat die verklaring zag op de opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, nu hij tevens heeft verklaard geen brief (van de RDW) te hebben ontvangen. Uit de verdere inhoud van die verklaring leidt het hof wel af dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs door de politie met de verdachte is besproken, zodat de verdachte minst genomen redelijkerwijs moest weten van die ongeldigverklaring toen hij op 16 oktober 2017 wederom een voertuig bestuurde. Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij wist dat hij geen geldig rijbewijs had, verstaat het hof dan ook als betrekking hebbende op laatstgenoemde datum.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 21 september 2017 te Diemen, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Diemerpolderweg, een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd.
Zaak B:
1.
hij op 16 oktober 2017 te Amsterdam, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, IJburglaan, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
2.
hij op 16 oktober 2017 te Amsterdam, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, IJburglaan, een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd.
Hetgeen in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep te bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in korte tijd tweemaal als bestuurder in een auto op de openbare weg gereden, terwijl hij wist dat hij een rij-ontzegging had. Daarnaast wist hij, althans moest hij redelijkerwijs weten, bij de tweede keer dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarmee heeft hij er blijk van gegeven lak te hebben aan door het bevoegd gezag ter bescherming van de verkeersveiligheid genomen besluiten. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 januari 2020 is hij bovendien eerder onherroepelijk veroordeeld wegens verschillende verkeersdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de straffen die door rechters voor rijden tijdens een ontzegging en voor rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs plegen te worden opgelegd en die hun weerklank hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt in beide gevallen een gevangenisstraf van twee weken genoemd. Die straf neemt het hof tot uitgangspunt. Vanwege de vrijspraak voor het in de zaak A onder 2 tenlastegelegde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, komt het hof tot een lagere straf dan de rechter in eerste aanleg. Voor oplegging van een andere strafmodaliteit ziet het hof, gelet op de recidive van de verdachte, geen ruimte.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken passend en geboden.

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.)

De veroordeelde is bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Den Haag van 23 september 2015 onder parketnummer 09-819848-14 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk. De veroordeelde is krachtens een besluit van
7 december 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde van het niet plegen van een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 12 oktober 2017 een vordering tot herroeping van de v.i. ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Deze vordering strekt tot de gehele herroeping (360 dagen) van de v.i. in verband met de in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering ten uitvoer dient te worden gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering af te wijzen. Zij heeft daartoe, kort gezegd en met stukken onderbouwd, aangevoerd dat de veroordeelde uit eigen beweging een positieve draai aan zijn leven heeft weten te geven en dat hij nog een kans verdient, temeer nu hij carrière aan het maken is als muzikant en jongeren inspireert door hen te vertellen over de door hem begane fouten in het verleden. Detentie zou een einde maken aan hetgeen hij nu heeft bereikt. Subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens verzocht de vordering af te wijzen, maar voor de in de zaak A en B bewezenverklaarde feiten een lange voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat de veroordeelde kan laten zien dat hij zich aan een proeftijd kan houden.
Oordeel van het hof
In hoger beroep is komen vast te staan dat de veroordeelde de aan de v.i. verbonden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De veroordeelde heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan, terwijl de aan de v.i. verbonden proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de v.i. is derhalve gegrond, waarna het hof op grond van het bepaalde in artikel 15j, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan.
Voor de effectiviteit van de regeling van de v.i. is van belang dat aan het door een veroordeelde overtreden van de aan hem gestelde voorwaarden strenge gevolgen worden verbonden. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Uitgangspunt is dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan, tenzij de ernst van het feit dat tot de vordering tot herroeping heeft geleid zulks disproportioneel zou doen zijn of bijzondere omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken.
De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld na de veroordeling ter zake van rijden onder invloed en het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij iemand het leven heeft gelaten. De thans bewezenverklaarde feiten betreffen (wederom) verkeersdelicten. Hoewel de aard en de ernst van deze feiten in beginsel – als reactie op overtreding van de bij de v.i. gestelde voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – de volledige herroeping van die v.i. rechtvaardigen, acht het hof termen aanwezig om de vordering tot herroeping slechts gedeeltelijk toe te wijzen. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Uit het reclasseringsrapport van de Reclassering Nederland van 8 oktober 2019 blijkt dat de veroordeelde bekend is met een crimineel verleden, hetgeen samenhing met een negatief sociaal netwerk, antisociale denkbeelden en ondoordacht handelen. Hij lijkt nu volwassener in het leven te staan, meer verantwoordelijkheid te nemen en na te denken voor hij handelt. Zijn carrière helpt hem daarbij. Voorts lijkt hij zich in te willen zetten voor de nabestaanden van het slachtoffer van het eerder door hem veroorzaakte verkeersdelict en wil hij een goed voorbeeld zijn voor de jeugd. De reclassering schat de kans op recidive laag in.
Deze bevindingen worden door en namens de veroordeelde onderstreept. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij (wederom) openheid van zaken gegeven en het lijkt hem aan zelfinzicht niet te ontbreken. De veroordeelde lijkt gemotiveerd een legaal en geslaagd bestaan op te willen bouwen en probeert daarbij zijn negatieve ervaringen in het verleden om te zetten in positieve, door anderen, met name jongeren, te helpen. Dit komt eveneens tot uitdrukking in het feit dat hij een stichting heeft opgericht om (nabestaanden van) verkeersslachtoffers te ondersteunen. Omdat het hof het niet wenselijk acht dat de veroordeelde door langdurige detentie al hetgeen hij thans heeft opgebouwd kwijtraakt, zal het hof de vordering slechts gedeeltelijk toewijzen en gelasten dat een gedeelte, groot 2 maanden, van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan. Voor het overige wordt de vordering afgewezen. Voor een gehele afwijzing van de vordering ziet het hof evenwel, gelet op bovenstaande overwegingen omtrent de effectiviteit van de regeling van de v.i. en het gegeven dat de thans bewezenverklaarde feiten eveneens verkeersdelicten betreffen, geen ruimte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en in de zaak met B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank te Den Haag van 23 september 2015 onder parketnummer
09-819484-14 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van
2 (twee) maanden, wordt ondergaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.W. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2020.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]