In deze zaak, behandeld door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, is op 24 maart 2020 een herstelbeschikking gegeven in een enquêteprocedure. De verzoekers, [A] en de besloten vennootschap [B], hebben een verzoek ingediend tegen de besloten vennootschap [C] en haar benoemde bestuurder, mr. P.R. Dekker, alsook tegen de besloten vennootschap [D]. De Ondernemingskamer heeft eerder op 18 maart 2020 een beschikking gegeven, waarin een fout was gemaakt in de begroting van de proceskosten aan de zijde van [D]. De secretaris van de Ondernemingskamer heeft de betrokken advocaten op 19 maart 2020 geïnformeerd over deze fout en hen de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. De advocaten van [C] en [D] hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en zich gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer.
De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat in het dictum van de beschikking van 18 maart 2020 ten onrechte was vermeld dat de proceskosten aan de zijde van [D] waren begroot op € 3.982, terwijl dit € 2.148 had moeten zijn. Dit werd aangemerkt als een kennelijke fout die kon worden verbeterd op basis van artikel 31 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In de herstelbeschikking heeft de Ondernemingskamer de proceskostenveroordeling aangepast, waarbij de kosten aan de zijde van [C] en Dekker zijn begroot op € 15.000 en aan de zijde van [D] op € 2.148. De verbetering wordt vermeld op de minuut van de eerdere beschikking van 18 maart 2020, en partijen zijn gelast om de ontvangen stukken te retourneren aan de griffie.