ECLI:NL:GHAMS:2020:1000

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
23-001897-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 mei 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreiging vond plaats op 2 oktober 2016 in Krommenie, waar de verdachte tegen het slachtoffer, [slachtoffer], dreigende woorden heeft geuit: 'Ik schiet je morgen dood. Je hebt een hoerenfamilie'. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bedreiging had geuit, en verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde uit noodweer. Het hof oordeelde dat er geen noodsituatie was die het handelen van de verdachte rechtvaardigde. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001897-17
datum uitspraak: 11 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 mei 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-017003-17 en 15-038505-15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 oktober 2016 te Krommenie, gemeente Zaanstad [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik schiet je morgen dood. Je hebt een hoerenfamilie”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 oktober 2016 te Krommenie, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik schiet je morgen dood.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Bewijsmiddelen

Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hierna te noemen bewijsmiddelen zijn vervat.
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 2 oktober 2016 (dossierpagina 21-22). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de door aangever [slachtoffer] ten overstaan van de verbalisant afgelegde verklaring:
Op 2 oktober 2016 werd ik door mijn zoon [naam 1] gebeld. Hij vertelde mij dat hij was bedreigd door [naam 2].
We stonden bij de flat aan de [plek], Krommenie. Ik zag op drie of vier hoog, ik weet niet exact welke etage, een man staan. Ik herkende de man, maar ken hem niet bij naam. We zeiden elkaar regelmatig gedag. Ik zag dat de man mij aankeek. Ik hoorde hem zeggen “Ik schiet je morgen dood. Je hebt een hoerenfamilie”. Ik voelde mij ontzettend bedreigd en heb het idee dat de man zijn bedreigingen om zou kunnen zetten in daden.
2.
Een proces-verbaal van verhoor [naam 1] van 3 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (dossierpagina’s 57 tot en met 61). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven- onder meer in als de op die datum afgelegde verklaring:
Op 2 oktober 2017 stonden we aan de achterzijde van de flat. Toen riep er iemand uit de flat ik ga je neerschieten, tegen mijn moeder, [slachtoffer].
3.
Een proces-verbaal van verhoor van 3 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (dossierpagina’s 145-149). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op die datum afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik riep tegen iedereen die er was en er mee te maken had dat ik hen kapot maakte als ze niet zouden stoppen. Inclusief [naam 3] en zijn vrouw (het hof begrijpt: [slachtoffer]). ‘Ik maak je af’ heb ik gezegd. Ik heb wel iets gezegd over een ‘hoerenfamilie’. Dat heb ik zeer zeker gezegd en zou ik zo weer zeggen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging op de grond dat hij heeft gehandeld uit noodweer. Zij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende gesteld:
De verdachte was genoodzaakt een ander, te weten [naam 4], te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, door zijn belagers dreigend de woorden toe te voegen “ik maak je af”. De verdediging was bovendien geboden en proportioneel gelet op het geweld dat tegen [naam 4] werd uitgeoefend en het letsel dat hij als gevolg daarvan heeft overgehouden.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de tegenover de politie afgelegde verklaring van de aangeefster, leidt het hof af dat de verdachte tegen de aangeefster heeft geroepen (i) “Ik schiet je morgen dood” en (ii) dat aangeefster een hoerenfamilie heeft. De strekking van de verklaring van de aangeefster komt in voldoende mate overeen met de dreigende woorden die de verdachte naar eigen zeggen heeft gebruikt, te weten: “Ik maak je af”. Daarnaast heeft de verdachte bij de politie verklaard iets te hebben gezegd over een hoerenfamilie, waaruit blijkt dat hij de aangeefster inderdaad heeft aangesproken.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de verdachte de dreigende woorden “ik schiet je morgen dood” of woorden van gelijke dreigende aard specifiek tot de aangeefster heeft gericht.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of de verdachte een beroep op noodweer toekomt. In dat verband dient het hof eerst vast te stellen of sprake was van een noodsituatie.
Uit de onderliggende stukken is niet aannemelijk geworden dat de aangeefster op enige wijze betrokken is geweest bij het geweld tegen [naam 4], waarbij ingrijpen door de verdachte noodzakelijk was om verdere geweldsescalatie te voorkomen. Door de verdediging is ook niet onderbouwd dat hiervan sprake zou zijn geweest. Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer reeds daarom niet slaagt.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsvrouw is subsidiair aangevoerd dat de verdachte handelde uit putatief noodweer, nu de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodsituatie waarin [naam 4] (op dat moment) verkeerde. De verdachte dient op grond hiervan te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt ook ten aanzien van dit verweer dat er geen aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn dat de verdachte abusievelijk doch verschoonbaar heeft kunnen menen dat er een noodsituatie bestond. Immers, niet is gebleken dat aangeefster op enige wijze betrokken is geweest bij het geweld tegen [naam 4]. Door de verdediging is ook niet nader onderbouwd hoe verdachte dit heeft kunnen denken.
Het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht door bedreigende woorden tegen het slachtoffer te uiten. De omstandigheden waaronder de onderhavige bedreiging is geuit, heeft bij het slachtoffer serieuze gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 13 februari 2020 is hij eerder wegens soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Onder deze omstandigheden acht het hof een gevangenisstraf passend en geboden. Het hof zal de duur daarvan evenwel beperken tot één dag – de duur van het ondergane voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland van 29 april 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren wordt gelast. In eerste aanleg is in plaats van dit voorwaardelijk strafdeel een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis gelast. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw acht het hof termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 3 maart 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2015, parketnummer 15-038505-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk met proeftijd 2 jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. N.A. Schimmel en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2020.