ECLI:NL:GHAMS:2019:951

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
23-000726-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in strafzaak betreffende hennepplantage in woonhuis met bewijsbeoordeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het telen en voorhanden hebben van hennepplanten in een woning die hij in bruikleen had. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep, maar verving de bewijsmotivering en verbeterde de kwalificatie van de tenlastelegging. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte dezelfde straf zou krijgen als in eerste aanleg opgelegd.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 maart 2019 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging. De verdachte had zich op zijn zwijgrecht beroepen en pas in eerste aanleg een verklaring afgelegd, waarin hij stelde dat hij de woning had onderverhuurd aan een andere persoon. Het hof oordeelde dat het aantreffen van de hennepkwekerij in de woning voldoende bewijs opleverde voor de conclusie dat de verdachte verantwoordelijk was voor de hennep, tenzij kon worden aangetoond dat hij niet de enige bewoner was.

Het hof concludeerde dat de verklaring van de verdachte over de onderverhuur niet aannemelijk was, vooral omdat hij geen bewijs kon overleggen van zijn onderhuurder. De verklaring was bovendien inconsistent, wat de geloofwaardigheid ervan ondermijnde. Het hof oordeelde dat de aangetroffen plantenresten en de waarnemingen van de verbalisanten voldoende bewijs vormden voor de aanwezigheid van hennep. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de gewijzigde bewijsmotivering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000726-18
Datum uitspraak: 21 maart 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-700267-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen met dien verstande dat:
  • het hof de bewijsmotivering van de politierechter vervangt door onderstaande bewijsmotivering;
  • het hof de door de politierechter gegeven kwalificatie verbeterd leest als:

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat niet voldoende wettig en overtuigend bewijs dat het de verdachte is geweest die zich heeft schuldig gemaakt aan het telen en voorhanden hebben van hennepplanten. Uit het dossier kan voorts niet blijken dat er sprake is geweest van hennepplanten nu een indicatief testrapport of deskundigenrapport, waaruit volgt dat de aangetroffen plantenresten en/of henneptop(pen)(resten) THC bevatten, ontbreekt. Het aanvullende proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] – waarin hij relateert over zijn waarneming dat het hennep betreft – is ongeloofwaardig, nu het onvoorstelbaar is dat de verbalisant negen maanden later nog weet wat hij precies heeft waargenomen. Het hof wordt verzocht dit proces-verbaal niet voor het bewijs te gebruiken.
Op 27 februari 2015 werd bij de politie melding gedaan van een mogelijke hennepkwekerij op het adres [adres 2] te Alkmaar. Deze woning was destijds eigendom van [naam 1] die de woning in bruikleen had gegeven aan de verdachte. Naar aanleiding van de melding gingen verbalisanten ter plaatse en stelden vast dat er in de woning twee volledig ingerichte kweekruimtes waren, waarin kennelijk eerder hennep was gekweekt. Na contact met zijn raadsman, is de verdachte op 11 maart 2015 vrijwillig op het politiebureau verschenen alwaar hij is verhoord. De verdachte beriep zich bij inhoudelijke vragen op zijn zwijgrecht.
Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg is door de verdachte een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard de woning te hebben onderverhuurd aan [naam 2] . Toen verdachte zijn baan kwijtraakte in augustus 2014 vond hij de kosten voor de woning te hoog en heeft hij deze woning onderverhuurd aan [naam 2] . Hij kende deze man via zijn sportschool. [naam 2] was op de hoogte van de situatie en wilde de verdachte € 500,00 per maand voor de woning betalen die hij telkens cash overhandigde. De verdachte had met zijn telefoon een foto van het identiteitsbewijs van [naam 2] gemaakt en hij beschikte over het nummer van diens mobiele telefoon. De verdachte kon deze gegevens niet ter terechtzitting in eerste aanleg overleggen omdat hij ze maar tot einde van het jaar (het hof begrijpt: 2015) had bewaard en niet in zijn nieuwe mobiele telefoon heeft gezet. Bij het hof heeft de verdachte verklaard dat zijn oude telefoon is stuk gegaan waarvoor hij het nummer niet heeft over kunnen zetten.
Het hof stelt voorop dat in het geval iemand de enige gebruiker is van een woning hij geacht moet worden verantwoordelijk te zijn voor hetgeen zich in die woning bevindt. Het aantreffen van de hennepkwekerij in de woning die uitsluitend aan de verdachte in bruikleen is gegeven, levert dan ook in beginsel voldoende bewijs op voor de conclusie dat de verdachte de hennep heeft geteeld en voorhanden heeft gehad. Dat kan anders zijn in het geval aannemelijk is dat de verdachte niet de enige bewoner was, dan wel de woning aan een ander ter beschikking heeft gesteld. Dat laatste is volgens de verdachte het geval geweest. Het komt de aannemelijkheid van zijn verklaring echter niet ten goede dat hij eerst ter terechtzitting daaromtrent een verklaring heeft afgelegd. Enige verificatie van deze verklaring door de politie (bijvoorbeeld door bij de sportschool te controleren op een inschrijving op naam van [naam 2] ) is daarmee onmogelijk geworden. Dat is des te opmerkelijker omdat de verdachte toen – zo volgt uit zijn verklaring – beweerdelijk nog wel over gegevens van zijn onderhuurder beschikte. Belangrijker is nog dat de verklaring van de verdachte niet is onderbouwd. Hij kan enkel de naam noemen van degene aan wie hij de woning ter beschikking zou hebben gesteld. Volgens de verdachte heeft hij wel over een foto van het identiteitsbewijs en het telefoonnummer van de onderhuurder beschikt, maar heeft hij deze gegevens niet meer. Op dat punt is de verklaring van de verdachte wisselend, hetgeen eveneens afbreuk doet aan de aannemelijkheid daarvan. In eerste aanleg heeft de verdachte immers verklaard dat hij de gegevens van de onderhuurder niet heeft overgezet (een bewuste keuze kennelijk, wetende dat de politie daarin geïnteresseerd zou kunnen zijn) in zijn nieuwe mobiele telefoon, terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij die gegevens – eind 2015 – is verloren doordat zijn mobiele telefoon is stuk gegaan.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij zijn woning aan een ander ter beschikking heeft gesteld onaannemelijk is, zodat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Wat betreft het verweer dat de aangetroffen plantenresten en/of henneptop(pen)(resten) niet zijn getest overweegt het hof het volgende. Op basis van het proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2015 van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] – inhoudende dat een henneplucht uit het raamluik van de woning kwam, zij bij binnentreden twee kweekruimtes aantroffen in de woonkamer en slaapkamer, het volledig opgetuigde kweekruimtes betroffen en op de grond en in de aangetroffen plantenbakken henneptoppen lagen – en het aanvullende proces-verbaal van 8 november 2015 van verbalisant [verbalisant 1] dat hij gelet op zijn kennis en ervaring constateerde dat het hier om hennep ging, is voldoende voor het bewijs dat het hier om hennep gaat. Het enkele feit dat [verbalisant 1] – desgevraagd – pas na 9 maanden een aanvullend proces-verbaal heeft opgemaakt is onvoldoende om aan de betrouwbaarheid daarvan te doen twijfelen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. P. Greve en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 maart 2019.
=========================================================================
[…]