ECLI:NL:GHAMS:2019:940
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na vrijspraak en beperkte instelling
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2016. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor een subsidiaire tenlastelegging tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hoger beroep was beperkt ingesteld door de verdachte, enkel gericht tegen de veroordeling voor het subsidiaire feit. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 januari 2019 heeft de verdachte aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven, wat werd bevestigd door een akte van intrekking van het rechtsmiddel van 9 november 2018. Het hof heeft, na het horen van het Openbaar Ministerie en gezien het ontbreken van enig belang bij nader onderzoek, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters R.M. Steinhaus, E. Mijnsberge en M.L. Leenaers aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met griffier J. Mulder aanwezig.