ECLI:NL:GHAMS:2019:940

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
23-004616-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na vrijspraak en beperkte instelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2016. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor een subsidiaire tenlastelegging tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hoger beroep was beperkt ingesteld door de verdachte, enkel gericht tegen de veroordeling voor het subsidiaire feit. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 januari 2019 heeft de verdachte aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven, wat werd bevestigd door een akte van intrekking van het rechtsmiddel van 9 november 2018. Het hof heeft, na het horen van het Openbaar Ministerie en gezien het ontbreken van enig belang bij nader onderzoek, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters R.M. Steinhaus, E. Mijnsberge en M.L. Leenaers aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met griffier J. Mulder aanwezig.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004616-16
datum uitspraak: 15 januari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-997037-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres]

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen hem onder 3, 4, 5 primair en subsidiair is ten laste gelegd (feit 1 is komen te vervallen). De verdachte is ook vrijgesproken ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde, maar is voor het onder 2 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
Het hoger beroep is blijkens de volmacht tot instellen van het rechtsmiddel van 14 december 2016 door de verdachte beperkt ingesteld en uitsluitend gericht tegen de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling ter zake van feit 2.
Voor wat betreft dit in hoger beroep aan de orde zijnde feit 2 (primair en subsidiair) geldt dat de verdachte blijkens de akte intrekking rechtsmiddel van 9 november 2018 en het ter terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2019 namens hem verwoorde standpunt het hoger beroep niet wenst te handhaven.
Nu er reeds een regiezitting bij het hof in de zaak van de verdachte heeft plaatsgevonden in december 2017, zal het hof de verdachte, gehoord het Openbaar Ministerie en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak, niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. E. Mijnsberge en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 januari 2019.