ECLI:NL:GHAMS:2019:933

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
23-002902-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederspannigheid en identificatieplicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1978, was in eerste aanleg veroordeeld voor het zich verzetten tegen een politieambtenaar en het niet tonen van zijn identiteitsbewijs. De tenlastelegging betrof twee feiten: het verzet tegen de politie op 27 december 2016 te Amsterdam en het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een geldboete had opgelegd voor beide feiten. Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 februari 2019 heeft het hof de verklaringen van de verbalisanten en de verdediging van de verdachte gehoord. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de verbalisanten geloofwaardig waren en dat de verdachte zich met geweld had verzet tegen de politie. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De opgelegde straffen werden aangepast, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €250 voor het verzet tegen de politie en €90 voor het niet tonen van zijn identiteitsbewijs. De geldboetes mochten in termijnen worden voldaan. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals de draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002902-18
datum uitspraak: 12 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-200954-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 februari 2019.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 27 december 2016 te Amsterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar van de politie, [verbalisant 1], werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten motorsurveillance, door eenmaal of meermalen (met kracht) de hand van die ambtenaar weg te slaan.
2:
hij op of omstreeks 27 december 2016 te Amsterdam, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht / het Wetboek van Strafvordering / het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2 nu de verdachte naar eigen zeggen, en anders dan verklaard door de politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], zijn identiteitsbewijs wel ter inzage heeft gegeven. Voorts was geen sprake van “verzet” als bedoeld in het onder 1 tenlastegelegde omdat de verdachte enkel een stap achteruit heeft gedaan en een duw heeft gegeven omdat hij zich aangevallen voelde. Nu deze door de verdachte geschetste voorstelling van zaken met betrekking tot hetgeen is voorgevallen op de bewuste middag aannemelijk is, dient daarvan te worden uitgegaan, aldus de raadsman.
Het hof gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van hetgeen de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben gerelateerd in hun proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2016. Zij hebben hun bevindingen nader toegelicht in hun verhoor bij de raadsheer-commissaris en het hof ziet geen reden te twijfelen aan de inhoud van hun verklaringen. De omstandigheid dat de verdachte een andere lezing van de gebeurtenissen heeft gegeven, maakt dit niet anders.
Uit voormeld proces-verbaal blijkt dat de verdachte, anders dan hij heeft gesteld, niet heeft voldaan aan de verplichting, nadat dit was gevorderd, een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden aan politieambtenaar [verbalisant 1]. Voorts blijkt daaruit dat de verdachte de hand van [verbalisant 1] met kracht wegsloeg toen deze hem bij zijn jas wilde pakken om (nadat hij geen gevolg had gegeven aan de vordering zijn identiteitsbewijs te laten zien) een identiteitsfouillering toe te passen. Dergelijk gedrag kan gelet op de aard daarvan en de omstandigheden van het geval worden aangemerkt als het zich met geweld verzetten tegen een politieambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het hof verwerpt dan ook de gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 27 december 2016 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar van de politie, [verbalisant 1], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, door met kracht de hand van die ambtenaar weg te slaan.
2:
hij op 27 december 2016 te Amsterdam niet op eerste vordering heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
niet voldoen aan de hem bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht opgelegde verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,00 (subsidiair 7 dagen hechtenis) ter zake van feit 1 en een geldboete ter hoogte van € 90,00 (subsidiair 1 dag hechtenis) ter zake van feit 2.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geweigerd zijn identiteitsbewijs te tonen, toen dit werd gevorderd. Door zo te handelen kon zijn identiteit niet tijdig en op deugdelijke wijze worden vastgesteld en heeft hij het werk van de politie bemoeilijkt.
De verdachte heeft zich vervolgens verzet tegen een politieambtenaar, die gewoon zijn werk deed, door diens hand weg te slaan. Dergelijk gedrag straalt agressie uit en bemoeilijkt het werk van de betreffende ambtenaar.
Deze feiten rechtvaardigen geldboetes van na te melden hoogte. Gelet op de draagkracht van de verdachte zal het hof bepalen dat de geldboetes in termijnen kunnen worden voldaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 62, 63, 180 en 447e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 19 oktober 2017 onder CJIB-nummer 2132542003080036.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het
onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Ten aanzien van het
onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 90,00 (negentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
2 (twee) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 45,00 (vijfenveertig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2019.
=========================================================================
[…]