3.7Met de grieven 2 en 3, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, stelt [appellante] aan de orde dat de kelder van de woning ondanks het geïnstalleerde Carebrick systeem nog steeds vochtig is. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een rapport overgelegd van Bedi Vochttechniek. In dat rapport staat vermeld “U
it de door mij[hof: rapporteur [B] ]
op 18 juni 2018 met mijn geavanceerde vochtmeetapparatuur uitgevoerde vochtmetingen blijkt eenduidig dat de kelderwanden hoog vocht- en zoutbelast zijn.” Tevens heeft zij een aantal foto’s overgelegd van vochtige muren.
3.7.1.Onder grief 2 heeft [appellante] aangevoerd dat Carebrick een 100% drooggarantie heeft gegeven, zoals in het bijzonder volgt uit de bevestiging van de overeenkomst in de onder 3.1.2 aangehaalde e-mail van 5 oktober 2016. Het tekortschieten in de nakoming van die garantieverbintenis levert een grondslag voor ontbinding op. [appellante] wijst er in dat verband op dat uit diverse bronnen blijkt dat het Carebrick-systeem niet het beoogde effect heeft. Ten slotte voert zij aan dat door [C] namens Carebrick tijdens de comparitie na aanbrengen in hoger beroep is erkend dat het Carebrick systeem niet geschikt is voor vochtige kelders.
3.7.2.Onder grief 3 heeft [appellante] , verwijzend naar de onder 3.7.1 vermelde mededeling van Carebrick ter zitting, een beroep gedaan op dwaling. Volgens [appellante] had Carebrick, wetende dat juist de kelder een vochtprobleem had en niet het overige deel van de woning én wetende dat het Carebrick systeem niet geschikt is voor vochtige kelders, [appellante] over dat laatste behoren in te lichten.
3.7.3.Het hof oordeelt als volgt. Het geding in eerste aanleg heeft zich tot en met het eindvonnis volledig geconcentreerd op de vraag of de plaats waar het Carebrick systeem in de muren van de woning is geïnstalleerd (en die [appellante] niet fraai vindt) overeenstemde met hetgeen partijen daarover hadden afgesproken. [appellante] heeft toen in de stukken geen klacht geuit over de werkzaamheid van het systeem. Ook uit de producties die zij in eerste aanleg heeft overgelegd blijkt niet dat zij eerder bij Carebrick erover heeft geklaagd dat er een vochtprobleem in haar kelder was, dat door het Carebrick systeem niet is opgelost. Voor het eerst in hoger beroep stelt [appellante] zich nadrukkelijk op het standpunt dat Carebrick in dit opzicht is tekortgeschoten in de nakoming van een garantieverbintenis en dat Carebrick haar mededelingsplicht heeft geschonden.
3.7.4.Vooropgesteld zij dat de herstelfunctie van het hoger beroep toelaat dat aan een beroep op niet-nakoming van de overeenkomst (zoals [appellante] in eerste aanleg deed) ook andere feiten dan in eerste aanleg genoemd ten grondslag worden gelegd. Het verweer van Carebrick dat dit betoog tardief is wordt daarom verworpen. Ook verwerpt het hof het betoog van Carebrick dat [appellante] geen grief heeft gericht tegen de passage in rov. 5.1 van het tussenvonnis van 16 augustus 2017, waarin wordt overwogen dat Carebrick “
de elementen zou plaatsen in de muren van de woning van [appellante] om de luchtvochtigheid in de woning te verminderen”, hetgeen volgens Carebrick iets heel anders is dan een eminent vochtprobleem in de kelder. Welwillend gelezen moeten de grieven worden opgevat als mede te zijn gericht tegen deze rechtsoverweging; ook voor Carebrick moet immers duidelijk zijn geweest dat [appellante] in dit opzicht met haar grieven een koerswijziging beoogde.
3.7.5.Het verweer van Carebrick dat [appellante] niet aan haar klachtplicht uit hoofde van artikel 6:89 BW heeft voldaan wordt eveneens verworpen. Nu Carebrick heeft gegarandeerd dat een kelder na twee jaar “volledig droog zal blijven” ligt in de rede dat wanneer dat niet zo is pas met vrucht kan worden geklaagd wanneer die termijn van twee jaar is verstreken. Dat is in het onderhavige geval ook gebeurd.
3.7.6.Wel is het zo dat op [appellante] de plicht rust om haar grieven voldoende toe te lichten en te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten. Uit het door haar overgelegde rapport van Bedi Vochttechniek blijkt immers niet sinds wanneer de muren in de kelder “hoogvochtig” zijn, wat daar precies mee wordt bedoeld en hoe de situatie zich sinds het aanbrengen van het Carebrick systeem heeft ontwikkeld. Ook blijkt uit het rapport niets aangaande de (ontwikkeling van de) totale luchtvochtigheid in de woning. Dat is met name van belang omdat, als overwogen, in eerste aanleg door [appellante] niet is gesteld dat de reden voor de aanleg van het systeem een vochtprobleem in de kelder was én omdat nergens uit blijkt dat [appellante] daarover eerder bij Carebrick heeft geklaagd. In dat licht kan met onvoldoende zekerheid iets gezegd worden over de vraag of de situatie die Bedi Vochttechniek heeft aangetroffen verband houdt met de situatie die voor de aanleg van het Carebrick systeem aanwezig moet zijn geweest. Andere stukken die de situatie gedurende de twee jaar sinds de installatie van het Carebrick systeem beschrijven zijn er niet en daarom heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat het volgens haar thans bestaande probleem ook het probleem was dat zich voordeed toen Carebrick de aanleg van het Carebrick systeem adviseerde en heeft aangelegd.
3.7.7.Daarbij komt dat indien [appellante] van mening is dat Carebrick als aannemer in haar verplichtingen is tekortgeschoten, zij Carebrick in beginsel in gebreke dient te stellen en Carebrick een redelijke termijn moet geven om de geconstateerde gebreken te herstellen. [appellante] betoogt dat ingebrekestelling achterwege kon blijven omdat uit de hiervoor onder 3.7.1 genoemde mededeling van Carebrick kan worden afgeleid dat nakoming blijvend onmogelijk was. Dit betoog volgt het hof niet. Het proces-verbaal ter terechtzitting maakt geen melding van een dergelijke mededeling (die Carebrick ontkent) waaruit kan worden afgeleid dat die mededeling hetzij niet is gedaan, dan wel dat aan de wel gedane mededeling gelet op het verder op die zitting voorgevallene onvoldoende rechtens relevante betekenis kon worden toegekend. Maar zelfs indien een mededeling is gedaan in de door [appellante] bedoelde zin, kan daaraan nog niet de conclusie worden verbonden dat nakoming tijdelijk dan wel blijvend onmogelijk zou zijn. De vraag naar de nakoming van een garantieverbintenis is immers een andere dan die naar de geschiktheid van het Carebrick-systeem om bepaalde vochtproblemen op te lossen. Nu ingebrekestelling achterwege is gebleven is Carebrick niet in verzuim geraakt, zodat op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 2 BW geen bevoegdheid tot ontbinding is ontstaan. Grief 2 faalt daarom.
3.7.8.[appellante] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat Carebrick jegens haar een mededelingsplicht heeft geschonden. [appellante] had in dat verband voldoende concreet dienen te stellen en onderbouwen dat het van aanvang af om een vochtprobleem in de kelder ging, dat dat ook aan Carebrick bekend was, dat Carebrick wist dat het Carebrick systeem niet geschikt was om het vochtprobleem op die locatie te verhelpen, maar dat Carebrick dat heeft verzwegen. Aan deze stelplicht heeft [appellante] niet voldaan. Wat betreft de ter comparitie gedane mededeling wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 3.7.7 over het proces-verbaal is opgemerkt. De producties die [appellante] in hoger beroep heeft overgelegd over (het gebrek aan werkzaamheid van) het Carebrick systeem, waarvan de juistheid door Carebrick gemotiveerd is betwist, zijn verder niet dienstig ter onderbouwing van een beroep op dwaling; er volgt immers niet uit dat Carebrick het vochtprobleem in de kelder kende en wist dat het Carebrick systeem niet zou verhelpen. Ook grief 3 moet daarom falen.