ECLI:NL:GHAMS:2019:906

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
200.227.628/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over een boom en onrechtmatige hinder

In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen twee eigenaren van woningen die sinds 1966 aan hun respectieve percelen zijn verbonden. Appellante, de eigenaar van de woning aan [adres 1], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar vordering tot verwijdering van een els op het perceel van de geïntimeerde, de eigenaar van de naastgelegen woning aan [adres 2], werd afgewezen. De els, die zich op 3,70 meter van de erfgrens bevindt, zou volgens appellante onrechtmatige hinder veroorzaken door vermindering van lichtinval in haar keuken en overlast door bladafval. De rechtbank oordeelde dat de hinder die de els veroorzaakte binnen de grenzen van wat appellante moest dulden viel, en dat de vordering van appellante om de els te verwijderen niet kon worden toegewezen.

In hoger beroep heeft appellante vier grieven ingediend, waarin zij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de els geen onrechtmatige hinder oplevert. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, met inachtneming van de rapporten over de bezonning en de argumenten van beide partijen. Het hof concludeert dat de els, gezien de afstand tot de erfgrens en de aard van de hinder, geen onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW juncto artikel 6:162 BW oplevert. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt appellante in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.227.628/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/254112/HA ZA 17-59
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 maart 2019
(bij vervroeging)
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L. van Nieuwenhuizen te Zaandam (thans geschrapt).

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 6 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem van 2 augustus 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen haar als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Het hof heeft een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 17 april 2018.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Bij haar memorie van grieven heeft [appellante] geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen in eerste aanleg alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep van belang zijn die feiten de volgende.
a. [appellante] is sinds 1966 eigenaar van de woning aan de [adres 1] . [geïntimeerde] is - eveneens sinds 1966 - eigenaar van de naastgelegen woning aan de [adres 2] .
b. Aan de voorzijde van de woning van [appellante] bevinden zich de voordeur en de keuken met keukenraam. De voorzijde is gesitueerd op het noorden. Op het perceel van [appellante] bevindt zich rechts van het keukenraam een schuur die tegen de woning aan is gebouwd.
c. Ongeveer 35 tot 40 jaar geleden is in de voortuin van [geïntimeerde] een els ontsproten. De els is thans vele meters hoog en steekt ruim boven de woningen van [appellante] en [geïntimeerde] uit. De afstand van de els tot de erfgrens bedraagt 3,70 meter.
d. [appellante] heeft een bezonningsonderzoek laten uitvoeren. In het rapport van 30 augustus 2016 staat - samengevat - het volgende:
- de globale bladperiode van de els loopt van april tot en met oktober;
- in de periode april tot en met augustus is (in theorie) vanaf het einde van de middag tot in de loop van de avond bezonning mogelijk op maximaal de helft van het raamoppervlak van het keukenraam. De andere helft krijgt schaduw van het schuurtje op het perceel van [appellante] ;
- de gemiddelde bezonningsduur van het totale keukenraam bedraagt op 21 juni met boom 0,04 uur (2 minuten en 24 seconden) en zonder boom 0,89 uur (53 minuten en 24 seconden);
- de gemiddelde bezonningsduur van het totale keukenraam bedraagt op 21 augustus met boom 0,01 uur (36 seconden) en zonder boom 0,24 uur (14 minuten en 24 seconden);
- tussen april en augustus vindt door de boom een afname van bezonning plaats van ongeveer 95%;
- op 21 september en 21 oktober vindt een verwaarloosbare afname van bezonning plaats als gevolg van de boom.

3.Beoordeling

3.1
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellante] , kort gezegd, gevorderd dat de els wordt verwijderd, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met proceskosten, nasalaris en buitengerechtelijke kosten. Volgens [appellante] veroorzaakt de els onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW: de els vermindert de lichtinval van zonlicht in de keuken en brengt onnodig veel bladafval teweeg waardoor de regenwaterafvoer verstopt raakt en de tegels in de voortuin glad worden.
3.2
[geïntimeerde] heeft betwist dat de els onrechtmatige hinder veroorzaakt. Volgens haar is bladval een normaal, veel voorkomend natuurverschijnsel dat [appellante] heeft te dulden. Er hangen geen takken over het perceel van [appellante] en de els is niet buiten proportie. Verder is, volgens [geïntimeerde] , de (minimale) lichthinder acceptabel bezien in de context dat er sowieso nauwelijks direct zonlicht op het keukenraam valt.
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de els geen onrechtmatige hinder op het perceel van [appellante] oplevert. Uit het door [appellante] overgelegde rapport van een bezonningsonderzoek blijkt weliswaar van enige vermindering van de bezonning, maar deze blijft, aldus de rechtbank, binnen de grenzen van wat door [appellante] aanvaard moet worden. Ten aanzien van de bladval van de els heeft [appellante] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat zij daarvan zodanige hinder ondervindt dat die als ontoelaatbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen en [appellante] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de proceskosten.
3.4
[appellante] komt met vier grieven op tegen de beslissing van de rechtbank. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Samengevat betoogt [appellante] dat de els op het perceel van [geïntimeerde] wel degelijk onrechtmatige hinder veroorzaakt. De rechtbank heeft er geen rekening mee gehouden dat niet alleen op het keukenraam maar ook op de andere ramen aan deze kant van het huis een afname is van het zonlicht. Op deze ramen, alle gelegen op het noorden, valt al schaars zonlicht en dit wordt, in percentages bezien, bijna volledig teniet gedaan door de els. Daarnaast groeien de takken van de els tegen de dakgoot van [appellante] aan en de wortels duwen de natuurstenen op het terrein van [appellante] naar boven. Het kost [appellante] wekelijks veel energie om bladafval en elzenkatjes van haar terrein te verwijderen. [appellante] meent dat de rechtbank haar vordering ten onrechte heeft afgewezen en haar eveneens ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld.
3.5
Het hof stelt voorop, evenals de rechtbank, dat het een eigenaar van een woning met tuin vrijstaat zijn eigendom naar eigen inzicht in te richten en te gebruiken, mits dit niet in strijd is met de rechten van anderen. Enige hinder van een naburig erf moet daarbij worden geduld. Dit recht wordt begrensd in die zin dat de eigenaar een ander geen onrechtmatige hinder mag toebrengen. De vraag of in een bepaald geval sprake is van onrechtmatige hinder hangt af van de aard, ernst en duur van de hinder en van de verdere omstandigheden van het geval. Van bomen die voldoen aan de in artikel 5:42 BW gestelde eisen over de afstand van de grenslijn waarbinnen de eigenaar van een perceel geen bomen mag hebben (twee meter vanaf het midden van de voet van de boom), mag in beginsel worden aangenomen dat de eventuele hinder daarvan door de buren niet als ontoelaatbaar en onrechtmatig kan worden bestempeld.
3.6
Het hof is van oordeel dat de els op het perceel van [geïntimeerde] geen onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW juncto artikel 6:162 BW oplevert. Dit oordeel is gebaseerd op de het volgende.
Allereerst stelt het hof vast dat de els zich op 3,70 meter afstand van de erfgrens van [appellante] bevindt, waarmee in beginsel mag worden aangenomen dat de eventuele hinder van de els niet als ontoelaatbaar en onrechtmatig kan worden bestempeld.
Verder heeft [appellante] in eerste aanleg een rapport van een bezonningsonderzoek overgelegd om inzicht te verkrijgen in de schaduwwerking van de els. De cijfers die worden genoemd in dit rapport staan vast tussen partijen en worden nog eens bevestigd in een door [appellante] ter gelegenheid van de comparitie na antwoord in hoger beroep overgelegde notitie opgesteld door bezonningsingenieur.nl. De cijfers in zowel het rapport als de notitie zien alleen op het keukenraam. In hoger beroep noemt [appellante] voor het eerst uitdrukkelijk ook andere ramen aan dezelfde zijde van de woning als het keukenraam. Nu zij ten aanzien van deze ramen haar stellingen niet voldoende (cijfermatig) heeft onderbouwd, zal het hof de stellingen over deze ramen als onvoldoende onderbouwd passeren. Het hof is het met [appellante] eens dat de cijfers betreffende de afname van zonlicht op het keukenraam in percentages bezien op een flinke afname duiden (tussen april en augustus een vermindering van 95%), maar in aantallen minuten is dat niet zo. Bezien tegen de achtergrond van de situatie ter plaatse (de invloed van de ligging van de schuur, de ligging op het noorden (of noordwesten) van het keukenraam, de aanwezigheid van andere bomen en het feit dat het een keukenraam betreft) is ook het hof van oordeel dat deze vermindering blijft binnen de grenzen van hetgeen door [appellante] aanvaard moet worden.
3.7
[appellante] heeft ook nog aangevoerd dat de takken van de els tegen haar dakgoot groeien en dat de wortels van de els de natuurstenen in haar tuin naar boven duwen. [appellante] heeft haar stellingen, die door [geïntimeerde] gemotiveerd zijn betwist, echter op geen enkele wijze onderbouwd.
3.8
Al met al leidt dit tot de conclusie dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen terwijl het bewijsaanbod voor het overige als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
3.9
De slotsom luidt dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 313,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze (kosten) veroordeling uitvoerbaar bij vooraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, C.C. Meijer en M.A.J.G. Janssen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.