ECLI:NL:GHAMS:2019:895

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
200.186.977/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door kwartsstof op lamellen na schuren van vloer

In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest van 8 mei 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Smit, heeft de aansprakelijkheid van de geïntimeerde B.V. betwist, die werd vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Roderburg. De kern van het geschil betreft de vraag of kwartsstof afkomstig van het schuren van de vloer op de lamellen van de appellant is terechtgekomen, en of dit leidt tot aansprakelijkheid van de geïntimeerde voor de door de appellant gestelde schade.

Het hof heeft in het tussenarrest van 8 mei 2018 een deskundigenbericht bevolen om de vragen te beantwoorden of het kwartsstof op de lamellen afkomstig is van het schuren van de vloer en of dit stof kan worden verwijderd zonder zichtbare schade. De deskundige, Ir. J.W.M. Bovend’Eerdt, heeft op 17 september 2018 gerapporteerd dat de hoeveelheid stof op de lamellen praktisch nihil is en dat het niet kan worden vastgesteld of dit kwartsstof afkomstig is van de werkzaamheden van de geïntimeerde. Het hof concludeert dat er geen causaal verband is tussen het schuren van de vloer en de schade aan de lamellen, waardoor de geïntimeerde niet aansprakelijk kan worden gesteld.

De appellant heeft geprobeerd bewijs te leveren voor zijn stellingen, maar het hof oordeelt dat de door hem ingebrachte bewijsmiddelen niet voldoende zijn om de aansprakelijkheid van de geïntimeerde vast te stellen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 november 2015 en veroordeelt de appellant in de proceskosten van de geïntimeerde in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 718,- aan verschotten en € 2.277,- aan salaris. Het arrest is openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.186.977/01
zaaknummer rechtbank : 4292078/CV EXPL 15-5914/WT
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 maart 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Smit te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. Roderburg te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 8 mei 2018 een (tweede) tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat tussenarrest verwezen.
De bij het laatste tussenarrest benoemde deskundige heeft op 17 september 2018 zijn bericht uitgebracht. Dit is door het hof ontvangen op 25 september 2018.
Vervolgens heeft [appellant] een memorie na deskundigenbericht genomen en heeft [geïntimeerde] van een antwoordmemorie na deskundigenbericht gediend.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest van 8 mei 2018 heeft het hof een deskundigenbericht bevolen ter beantwoording van de navolgende vragen:
1. Is het op de lamellen aanwezige kwartsstof afkomstig van het schuren van de vloer?
2. Zo ja, is het kwartsstof zodanig van alle lamellen te verwijderen dat geen zichtbare schade resteert en, indien dat het geval is, wat bedragen de kosten van verwijdering?
3. Heeft u nog opmerkingen in het kader van de u gegeven opdracht en/of die u voor de beoordeling van uw antwoorden van belang acht, zo ja, welke zijn dat?
2.3
De door het hof benoemde deskundige, Ir. J.W.M. Bovend’Eerdt, heeft de vragen als volgt beantwoord (de nummers verwijzen naar de nummers van de vragen):
“1. Deze vraag kan niet bevestigend of ontkennend beantwoord worden. Er is inderdaad stof waargenomen op de lamellen maar de hoeveelheid moet praktisch nihil worden genoemd. Stof in de vorm van haren/pluizen en her en der een korreltje. In theorie kan het gedeeltelijk kwartsstof zijn maar dit kan gezien de uiterst kleine hoeveelheid niet als zodanig geïdentificeerd worden. Voor zover het al kwartsstof zou betreffen kan gezien de zeer geringe hoeveelheid niet worden bepaald of dit afkomstig is van het schuren van de vloer. Met andere woorden kan een eventuele geringe hoeveelheid potentieel kwartsstof ook door andere, meer algemene bronnen op de lamellen terecht zijn gekomen.
2. Omdat de eerste vraag niet bevestigend is beantwoord wordt deze vraag niet beantwoord. Uit de waarnemingen op de locatie kan wel worden geconcludeerd dat de situatie zoals zichtbaar op de foto’s niet is aangetroffen. De hoeveelheid kwartsstof is praktisch nihil te noemen.
3. De deskundige heeft geen verdere opmerkingen.”
2.4
De vragen aan de deskundige en diens deskundigenbericht zien op het causaal verband tussen het handelen van [geïntimeerde] en de door [appellant] gestelde schade. [appellant] acht zich - kort samengevat en voor zover relevant- geslaagd in het bewijs dat door het schuren van de vloer kwartsstof is vrijgekomen en dat
datkwartsstof de lamellen heeft beschadigd. Het feit dat Bovend’Eerdt viereneenhalf jaar na het schuren van de vloer door [appellant] geen monster van het kwartsstof heeft kunnen nemen vanwege de beperkte hoeveelheid stof op de lamellen, laat volgens [appellant] onverlet dat uit de reeds beschikbare bewijsmiddelen (te weten: het advies van de Fa. [X] van 3 april 2014, de verklaring van [Y] van [Bedrijf Y] van 21 maart 2014 en het rapport van Winkler’s Advies & Expertise van 27 mei 2014) volgt dat de lamellen zijn beschadigd door het kwartsstof dat bij het schuren van de vloer door [geïntimeerde] is vrijgekomen.
[geïntimeerde] is van mening dat de bevindingen van de deskundige, dat - kort weergegeven - de hoeveelheid stof op de lamellen praktisch nihil te noemen is en dat de lamellen er schoon en netjes uitzien, ertoe leiden dat niet vastgesteld kan worden dat er kwartsstof op de lamellen aanwezig is (geweest) dat afkomstig is van het schuren van de vloer door [geïntimeerde] en dat daarom van aansprakelijkheid van haar voor de door [appellant] gepretendeerde schade geen sprake kan zijn.
2.5
Het hof overweegt als volgt. In 3.11 van het tussenarrest van 1 augustus 2017 heeft het hof overwogen dat als het kwartsstof afkomstig is van het schuren van de vloer door [geïntimeerde] , [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade, dat voor die aansprakelijkheid vastgesteld dient te worden dat het op de lamellen aanwezige kwartsstof afkomstig is van het schuren van de vloer door [geïntimeerde] en dat het hof voor die vaststelling behoefte had aan een deskundigenbericht. In deze overweging ligt het oordeel besloten dat [appellant] met de door hem in het geding gebrachte verklaringen van Fa. [X] van 3 april 2014 en van [Y] van [Bedrijf Y] van 21 maart 2014 en het rapport van Winkler’s Advies & Expertise van 27 mei 2014 niet reeds het bewijs heeft geleverd dat de lamellen als gevolg van het schuren van de vloer door [geïntimeerde] zijn beschadigd. Van dit oordeel komt het hof niet terug. In zoverre slaagt het herhaalde beroep van [appellant] op deze bewijsmiddelen niet.
2.5
De kwaliteit van het deskundigenbericht van Bovend’Eerdt staat in het debat tussen partijen niet ter discussie. Omdat het deskundigenbericht getuigt van een gedegen onderzoek, inhoudelijk duidelijk is en goed onderbouwde bevindingen bevat en de wijze van totstandkoming overeenkomt met de door het hof gegeven instructies, neemt het hof de antwoorden op de vragen over en maakt die tot de hare. Dit betekent dat op grond van het deskundigenbericht vast is komen te staan dat de hoeveelheid stof op de lamellen ten tijde van de bezichtiging daarvan door de deskundige praktisch nihil was, dat het, gezien de geringe hoeveelheid, niet mogelijk is het aanwezige stof als kwartsstof te identificeren en dat het stof, als het al kwartsstof zou zijn, ook door andere, meer algemene bronnen, op de lamellen terecht kan zijn gekomen. Het voor overwogene betekent dat ook niet kan worden vastgesteld dat zich op de lamellen van [appellant] kwartsstof bevindt dat afkomstig is van het schuren van de vloer door [geïntimeerde] . Het al dan niet aanwezig zijn van schade kan om die reden buiten beoordeling blijven. Dit leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] gestelde schade, omdat het voor die aansprakelijkheid noodzakelijke causaal verband niet is komen vast te staan.
2.6
De slotsom is dat de grief van [appellant] faalt nu niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
2.7
[appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep. Ter zake van die proceskosten heeft [geïntimeerde] gesteld dat er aanleiding is om af te wijken van het liquidatietarief en om [appellant] te veroordelen tot betaling van de werkelijke kosten van € 5.586,58. Volgens [geïntimeerde] volgt uit het deskundigenbericht dat [appellant] de op hem rustende waarheidsplicht van artikel 21 Rv. heeft geschonden door te stellen dat de lamellen onherstelbaar zijn beschadigd en dat die, vanwege het daarop aanwezige bouwgruis, slechts gedeeltelijk konden worden gereinigd. Ter onderbouwing van die stelling heeft [geïntimeerde] in het bijzonder gewezen op de volgende bevindingen van Bovend’Eerdt:
“Over het algemeen zien de lamellen er schoon en netjes uit”.
en,
“Uit de waarnemingen op locatie blijkt dat het beeld op locatie niet overeenkomt met het beeld zoals zichtbaar op de foto’s van de originele situatie”.
De foto’s waarnaar verwezen wordt, zijn de foto’s die op bladzijde 9 van het deskundigenrapport zijn afgebeeld en die eerder door [appellant] in het geding zijn gebracht.
2.8
Voor een veroordeling van een procespartij in de werkelijke proceskosten van de werderpartij is alleen dan ruimte indien sprake is van bijzondere omstandigheden Daarvan kan sprake zijn bij onrechtmatig handelen of misbruik van procesrecht. die Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat de deskundige op 3 juli 2018 niet heeft kunnen vaststellen dat er een relevante hoeveelheid kwartsstof op de lamellen aanwezig was, betekent niet dat [appellant] de rechter in strijd met de op hem rustende waarheidsplicht van artikel 21 Rv onjuist heeft voorgelicht. In de als productie 8 in eerste aanleg door [appellant] in het geding gebrachte brief van [Bedrijf Y] van 21 maart 2014 staat dat hij bouwgruis op de lamellen heeft aangetroffen. Dat er dikke stoflagen op de lamellen zaten blijkt ook uit het door [appellant] als productie 9 in eerste aanleg in het geding gebrachte rapport van Winkler’s advies & expertise en de daarbij behorende foto’s. Uit de in 2.4 genoemde verklaringen blijkt dat het door [appellant] gestelde bouwgruis wel op de lamellen aanwezig is geweest. [appellant] heeft met zijn stellingen de rechter dus niet onjuist voorgelicht en heeft met het entameren van de onderhavige procedure geen misbruik gemaakt van procesrecht. [appellant] zal dus worden veroordeeld in de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 november 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 718,- aan verschotten en € 2.277,- aan salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen [appellant] anders of meer gevorderd heeft.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, H.T. van der Meer en
H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.