In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest van 8 mei 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Smit, heeft de aansprakelijkheid van de geïntimeerde B.V. betwist, die werd vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Roderburg. De kern van het geschil betreft de vraag of kwartsstof afkomstig van het schuren van de vloer op de lamellen van de appellant is terechtgekomen, en of dit leidt tot aansprakelijkheid van de geïntimeerde voor de door de appellant gestelde schade.
Het hof heeft in het tussenarrest van 8 mei 2018 een deskundigenbericht bevolen om de vragen te beantwoorden of het kwartsstof op de lamellen afkomstig is van het schuren van de vloer en of dit stof kan worden verwijderd zonder zichtbare schade. De deskundige, Ir. J.W.M. Bovend’Eerdt, heeft op 17 september 2018 gerapporteerd dat de hoeveelheid stof op de lamellen praktisch nihil is en dat het niet kan worden vastgesteld of dit kwartsstof afkomstig is van de werkzaamheden van de geïntimeerde. Het hof concludeert dat er geen causaal verband is tussen het schuren van de vloer en de schade aan de lamellen, waardoor de geïntimeerde niet aansprakelijk kan worden gesteld.
De appellant heeft geprobeerd bewijs te leveren voor zijn stellingen, maar het hof oordeelt dat de door hem ingebrachte bewijsmiddelen niet voldoende zijn om de aansprakelijkheid van de geïntimeerde vast te stellen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 november 2015 en veroordeelt de appellant in de proceskosten van de geïntimeerde in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 718,- aan verschotten en € 2.277,- aan salaris. Het arrest is openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.