ECLI:NL:GHAMS:2019:888

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
200.234.098/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over onterecht in rekening gebrachte kosten en sms-bericht over beslaglegging

In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen twee gerechtsdeurwaarders. De klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij kosten en rente in rekening hebben gebracht zonder dat er werkzaamheden zijn verricht, en dat zij hem een sms-bericht hebben gestuurd waarin werd aangekondigd dat zij bij hem zouden binnenvallen vanwege een openstaande vordering. De kamer voor gerechtsdeurwaarders had de klacht van de klager aanvankelijk als kennelijk ongegrond afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de klacht ongegrond verklaard.

De klager heeft op 3 mei 2011 samen met zijn debiteur het kantoor van de gerechtsdeurwaarders bezocht om de mogelijkheden van incasso te bespreken. Hij heeft echter geen opdracht tot incasso gegeven. De gerechtsdeurwaarders hebben in hun verweer gesteld dat de klager op 22 april 2011 een incasso-opdracht heeft gegeven en dat zij op basis daarvan kosten in rekening hebben gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarders beschikten over een overeenkomst van geldlening tussen de klager en de debiteur, en dat er contact is geweest tussen de klager en de gerechtsdeurwaarders na de datum van de vermeende opdracht.

Het hof heeft geoordeeld dat de klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gerechtsdeurwaarders onterecht kosten in rekening hebben gebracht. Wat betreft het sms-bericht heeft het hof geoordeeld dat de klager onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn klacht te onderbouwen. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.234.098/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/630818/DW RK 17/619
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 maart 2019
inzake
1. [naam] ,
2. [naam] ,
gerechtsdeurwaarders te [plaats] ,
appellanten,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna gezamenlijk: de gerechtsdeurwaarders) hebben op 23 februari 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 30 januari 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:3). De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 6 juni 2017, waarbij de klacht van klager als kennelijk ongegrond was afgewezen, gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
Klager heeft op 23 april 2018 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2018. De gerechtsdeurwaarders en klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Voorts is [X] ter zitting als getuige gehoord. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Waar nodig aangevuld met andere feiten die in dit geding zijn gebleken, gaat het in deze zaak - in de kern - om het volgende.
3.2.1.
In een brief van 22 april 2011 van de gerechtsdeurwaarders wordt [X] gesommeerd tot het betalen van een openstaande vordering van klager. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Onze cliënt, [klager] (…) stelt ter incassering in onze handen haar vordering op u terzake een overeenkomst van geldlening d.d. 15 april 2010. (…)
Cliënt(e) heeft ons verzocht rechtsmaatregelen tegen u te nemen. (…)”
3.2.2.
In een brief van 28 april 2011 van de gerechtsdeurwaarders aan klager staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
In bovengenoemd dossier kan ik u berichten dat wij debiteur ingebreke hebben gesteld. Debiteur heeft hierop niet gereageerd. Wij verzoeken u in verband met de gerechtelijke procedure danwel verdere executiewerkzaamheden, ter voorlopige dekking van de kosten per ommegaande een depot te voldoen van € 1.500,00 (…)”
3.2.3.
Op 3 mei 2011 is klager samen met [X] aan de balie van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders verschenen waar zij een medewerker van het kantoor hebben gesproken over de mogelijkheid een regeling te treffen.
3.2.4.
In een e-mail van 13 december 2012 afkomstig van [e-mailadres] en getekend door [klager] staat het volgende vermeld:
“(…)
Naar navraag te hebben gedaan zijn er momenteel bij [X] geen verhaal mogelijkheden, er liggen diverse loonbeslagen, dus het is beter om de zaak nog even aan te houden.
(…)”
3.2.5.
Bij brief van 18 februari 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders een einddeclaratie aan klager gezonden inzake het dossier “ [klager] (EISER) / [X] ”. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
EINDDECLARATIE
Reden van afsluiting: Ondanks herhaalde verzoeken ontvangen wij geen instrukties van U.
(…)”
3.2.6.
Bij brief van 18 februari 2014 heeft klager bezwaar gemaakt tegen de afrekening. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Bij deze wil ik reageren op de rekening omtrent doc. [nummer] , en wil u mededelen dat ik niet akkoord ga met de afrekening, ten eerste heb ik jullie meermaals medegedeeld dat er momenteel bij de heer [X] geen verhaal mogelijkheden zijn omdat er te veel schuldeisers zijn.
(…)”
3.2.7.
Bij brief van 7 juli 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders een eindafrekening aan klager gezonden inzake het dossier “ [klager] (EISER) / [Y] ”. In deze brief is tevens vermeld dat het door klager te ontvangen bedrag wordt verrekend met de openstaande nota in dossier [nummer] [klager] / [X] .

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders - in de kern - het volgende:
a. klager is slechts eenmaal op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders geweest, namelijk op 3 mei 2011. Toen heeft hij samen met zijn debiteur [X] de mogelijkheden van het incasseren van zijn vordering besproken. Hij heeft geen opdracht gegeven tot incasso. De gerechtsdeurwaarders hebben kosten en rente in rekening gebracht terwijl zij geen werkzaamheden hebben verricht;
b. de gerechtsdeurwaarders hebben een sms-bericht aan hem verstuurd waarin werd medegedeeld dat zij de volgende dag bij hem zouden binnenvallen vanwege een openstaande vordering.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel a
6.1.
De gerechtsdeurwaarders stellen dat klager op 22 april 2011 op hun kantoor is geweest waar hij met appellant sub 1 heeft gesproken. Zij stellen dat klager toen ter zake van zijn vordering op [X] een incasso-opdracht aan de gerechtsdeurwaarders heeft gegeven. Hiertoe voeren de gerechtsdeurwaarders aan dat klager tijdens die bespreking een kopie van de onderliggende overeenkomst van geldlening tussen hem en [X] heeft afgegeven, waarvan zij in hoger beroep een afschrift in het geding hebben gebracht (productie 2 van het beroepschrift). Daarnaast voeren zij aan, onder verwijzing naar productie 3 van het beroepschrift, dat zij op 22 april 2011 een opdrachtbevestiging aan klager hebben gezonden. Ten slotte verwijzen zij in dit verband naar hun - zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overgelegde - digitale dossieraantekeningen.
6.2.
In de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde digitale dossieraantekeningen inzake het dossier “ [X] ” staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“(…)
01/09/2011 Tijd: 15:38 Intern/Extern: E
KLI IN TEL: instructies, dossier niet sluiten en voorlopig geen acties ondernemen, wachten op instructies.
(…)
03/05/2011 Tijd: 11:55 Intern/Extern: E
AANT intern: client en deb aan balie. Hen geinformeerd: ofwel gerechtelijke procedure en beslag leggen en delen met andere beslagleggers, ofwel onderlinge afspraak waarbij deb zal moeten aflossen uit beslagvrije bedrag. Client belt nog over wat te doen.
02/05/2011 Tijd: 09:46 Intern/Extern: E
KLI IN TEL: client vraagt, nav verzoek depot, naar gang van zaken wanneer er nog meerdere schuldeisers beslag leggen. Ook incassokosten vond hij erg hoog. Gaat nog nadenken of hij depot betaalt om de zaak door te zetten.
28/04/2011 Tijd: 11:52 Intern/Extern: I
KLI IN BRIEF: opdracht (overeenkomst van geldlening)
22/04/2011 Tijd: 11:56 Intern/Extern: E
1000 deb eerste aanmaning De eerste aanmaning is verstuurd naar debiteur
22/04/2011 Tijd: 11:56 Intern/Extern: E
1201 klient algemene opdrachtbevestiging
(…)”
6.3.
Vast staat dat de gerechtsdeurwaarders de beschikking hadden over een tussen klager en [X] op 15 april 2010 opgemaakte en ondertekende overeenkomst van geldlening. In de dossieraantekeningen van de gerechtsdeurwaarders wordt op 28 april 2011 melding gemaakt van deze overeenkomst. Ter zitting in hoger beroep heeft [X] als getuige verklaard dat hij noch klager op 3 mei 2011 stukken heeft achtergelaten. Appellant sub 2 heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat klager deze overeenkomst reeds daarvóór, te weten tijdens diens bezoek aan hun kantoor op 22 april 2011, heeft afgegeven. Daarnaast heeft appellant sub 2 verklaard dat uit de digitale dossieraantekeningen blijkt dat het dossier op 22 april 2011 is aangemaakt en de door klager ter beschikking gestelde overeenkomst op 28 april 2011 is ingescand.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk dat klager, zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, pas op 3 mei 2011 (een afschrift van) voormelde overeenkomst aan een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders ter hand heeft gesteld. Het hof acht dit ook niet logisch, nu zowel klager (volgens zijn verklaring in eerste aanleg bij de kamer) als [X] heeft verklaard dat zij op 3 mei 2011 te horen hebben gekregen dat het niet mogelijk was een regeling te treffen.
6.4.
Voorts blijkt uit voormelde digitale dossieraantekeningen dat de gerechtsdeurwaarders op 22 april 2011 een aanmaningsbrief aan [X] hebben gezonden. Tevens blijkt uit deze dossieraantekeningen en uit een e-mailbericht van 13 december 2012 waar klagers naam onder staat, dat er na 22 april 2011 nog contact is geweest tussen het kantoor van de gerechtsdeurwaarders en klager, althans een medewerker van diens kantoor, over het dossier [X] . Bovendien schrijft klager zelf in zijn brief van 18 februari 2014 dat hij meermalen aan de gerechtsdeurwaarders heeft medegedeeld dat er bij [X] geen verhaalmogelijkheden zijn. Het hof houdt het er dan ook voor dat klager zelf contact heeft gehad met (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarders.
6.5.
Onder de hiervoor vermelde omstandigheden is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat klager een incasso-opdracht heeft gegeven. Dit betekent dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gerechtsdeurwaarders ten onrechte kosten (en rente) in rekening hebben gebracht. Hieraan doet niet af dat [X] ter zitting in hoger beroep als getuige heeft verklaard dat hij de door de gerechtsdeurwaarders op 22 april 2011 verzonden aanmaningsbrief niet zou hebben ontvangen.
De vraag of verrekening al dan niet mogelijk is, dient in beginsel aan de civiele rechter te worden voorgelegd. Uit het voorgaande vloeit echter voort dat niet kan worden gezegd dat de gerechtsdeurwaarders hun vordering op klager ten onrechte hebben verrekend met een tegenvordering in een andere zaak, zoals klager stelt. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarders is het hof niet gebleken.
Het hof is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel b
6.6.
Dit klachtonderdeel is door de kamer onbesproken gelaten. Het hof overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel als volgt.
De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat het beweerdelijke sms-bericht bij hen niet bekend is en dat zij - ondanks hun verzoek daartoe in hun brief van 26 juli 2016 - geen nadere gegevens hieromtrent - bijvoorbeeld een screenprint - van klager hebben ontvangen. Ter zitting in hoger beroep hebben de gerechtsdeurwaarders nader toegelicht dat het in de praktijk voorkomt dat een debiteur in het geval van dreigende beslaglegging per sms-bericht wordt gewaarschuwd, maar dat zij geen zaak tegen klager hadden lopen.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting en nu klager geen nadere gegevens omtrent het beweerdelijke sms-bericht heeft overgelegd – ondanks zijn al in eerste aanleg gedane aankondiging dat hij hiervan bewijzen zou overleggen – heeft klager zijn klacht op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd.
Het hof acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019 door de rolraadsheer.