In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie en de uitleg van een echtscheidingsconvenant. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om een verhoging van de partnerbijdrage, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, had verzocht om een verlaging. De rechtbank Noord-Holland had op 21 maart 2018 een beschikking gegeven waarin het verzoek van de vrouw werd afgewezen en het verzoek van de man gedeeltelijk werd toegewezen. De vrouw was van mening dat de partneralimentatie moest worden verhoogd, terwijl de man stelde dat de alimentatie verlaagd moest worden op basis van gewijzigde omstandigheden.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 1986 zijn gehuwd en dat hun huwelijk op 10 juli 2012 is ontbonden. In het echtscheidingsconvenant was afgesproken dat de man een partneralimentatie van € 3.217,- bruto per maand zou betalen. De vrouw stelde dat haar behoefte aan alimentatie hoger was dan het bedrag dat in het convenant was vastgelegd, vooral omdat de man na de echtscheiding geen kinderalimentatie meer hoefde te betalen. Het hof heeft de argumenten van de vrouw niet overtuigend geacht en heeft de uitleg van de man gevolgd, waarbij het hof oordeelde dat de partneralimentatie opnieuw moest worden vastgesteld per 26 maart 2016, maar dat de vrouw zich ook moest inspannen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor wat betreft de afwijzing van de verhoging van de partnerbijdrage, maar de partnerbijdrage die de man aan de vrouw moet betalen, is gewijzigd. De man moet met ingang van 21 maart 2018 € 2.716,- per maand betalen en met ingang van 1 april 2020 een geïndexeerde bijdrage verminderd met € 389,- per maand. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.