ECLI:NL:GHAMS:2019:859

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
200.243.286/01 en 200.242.981/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [A] en [B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 22 mei 2019. De kinderen staan sinds 2012 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn sinds 19 september 2017 uit huis geplaatst. De moeder heeft in hoger beroep betoogd dat de uithuisplaatsing niet meer in het belang van de kinderen is, en dat zij in staat is om de zorg voor hen op zich te nemen. De GI en de vader hebben echter betoogd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de ontwikkeling van de kinderen, gezien de problematiek van de ouders en de kwetsbaarheid van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze gronden thans nog steeds aanwezig zijn. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in de zaak met zaaknummer 200.243.286/01, terwijl de beschikking in de zaak met zaaknummer 200.242.981/01 is bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de kinderen een stabiele en gestructureerde omgeving nodig hebben, en dat de huidige situatie bij de GI hen de beste kans biedt op een positieve ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.243.286/01 en 200.242.981/01
zaaknummers rechtbank: C/15/271765 JU RK 18-496, C/15/271764/ JU RK 18/495, C/15/258590/ JU RK 17/745 en C/15/272412 / JU RK 18-623
beschikking van de meervoudige kamer van 12 maart 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.J. van der Heiden te Den Helder,
en
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A]);
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B]).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna te noemen: de kinderrechter) van 17 april 2018 en 26 april 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 11 juli 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 17 april 2018 en op 23 juli 2018 is de moeder in hoger beroep gekomen van een gedeelte van bovengenoemde beschikking van 26 april 2018.
2.2
De GI heeft op 19 september 2018 een verweerschrift ingediend in de zaak met zaaknummer 200.242.981/01.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- in beide zaken een brief van de zijde van de vader van 9 september 2018, ingekomen op 17 september 2018;
- in de zaak met zaaknummer 200.243.286/01 een brief van de zijde van de GI van 16 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 20 november 2018.
2.4
De mondelinge behandeling van bovengenoemde zaken heeft op 29 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door twee bij de zaak betrokken jeugdbeschermers;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
2.5
De moeder heeft haar verzoek in de zaak met zaaknummer 200.243.286/01 ter zitting in hoger beroep ingetrokken. Met instemming van partijen maken ook de processtukken in de procedure met zaaknummer 200.243.286/01 deel uit van het dossier in de procedure met zaaknummer 200.242.981/01.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn geboren:
- [kind A] [in] 2008 te [geboorteplaats], en
- [kind B] [in] 2009 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen staan sinds 22 mei 2012 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk, bij de bestreden beschikking, verlengd tot 22 mei 2019.
3.3
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 19 september 2017 gedurende dag en nacht uit huis geplaatst. De machtiging is laatstelijk, bij de bestreden beschikking, verlengd tot 22 mei 2019.
Van 19 september 2017 tot eind oktober 2017 verbleven de kinderen in de crisisopvang. Sinds eind oktober 2017 verblijven zij op [instelling] te [plaats] voor observatie en diagnostiek.
3.4
Het contact van de kinderen met de moeder is middels een schriftelijke aanwijzing van 5 juli 2018 als volgt vormgegeven. De moeder en de kinderen hebben eenmaal per twee weken contact. Dit contact is de ene keer telefonisch en de andere keer een begeleid contact van twee uur. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 30 augustus 2018 zijn de verzoeken van de vrouw strekkende tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 5 juli 2018 en tot vaststelling van een intensievere contactregeling met de kinderen afgewezen.
3.5
Het contact van de vader met de kinderen is vormgegeven in een regeling met een cyclus van vier weken. In het eerste weekend verblijven beide kinderen bij de vader, in het tweede weekend het ene kind, in het derde weekend weer beide kinderen en in het vierde weekend het andere kind. Wanneer de kinderen samen bij de vader zijn, haalt de vader ze op vrijdag van school en maandagochtend brengt hij de kinderen naar school. Wanneer één van de kinderen bij de vader verblijft, haalt de vader het betreffende kind op vrijdag op van school en brengt haar zaterdagavond weer terug naar [instelling]. De opvoedondersteuning komt bij de vader thuis wanneer beide kinderen bij hem verblijven. De opvoedondersteuning komt dan twee uur op zaterdag of zondag observeren en vragen van de vader beantwoorden. De vader woont samen met zijn vriendin [vriendin].

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans in hoger beroep van belang, op het daartoe strekkende verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor verblijf gedurende dag en nacht in [instelling] en aansluitend in een gezinshuis dan wel een voorziening voor pleegzorg, verlengd tot 22 mei 2019.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen (alsnog) af te wijzen, dan wel toe te wijzen voor de duur van zes maanden, subsidiair een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.243.286/01:
5.1
Omdat de schriftelijke aanwijzing die het onderwerp van geschil vormde inmiddels is achterhaald door een nieuwe schriftelijke aanwijzing, heeft de moeder het hoger beroep tegen deze bestreden beschikking ingetrokken. De aangevoerde grieven tegen de bestreden beschikking behoeven dan ook niet meer te worden onderzocht. Het hof zal de moeder
niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
In de zaak met zaaknummer 200.242.981/01:
5.2
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Overeenkomstig artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
De moeder betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing van de kinderen in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk is, omdat de ouders, met name de moeder, tot nu toe niet in staat zijn gebleken de kinderen het gevoel te geven dat zij met beide ouders onbelast contact kunnen hebben. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de visie van de GI dat het perspectief van de kinderen niet bij moeder ligt door de rechtbank wordt gedeeld, aldus de moeder. De GI heeft de contactmomenten in aantal verminderd zonder te vertellen waarom en de moeder heeft geen verbeterpunten voor zichzelf aangereikt gekregen. De GI is bevooroordeeld en breidt het contact tussen de vader en de kinderen steeds verder uit. De uithuisplaatsing is niet meer in het belang van de kinderen. De oorzaak van de problemen van de kinderen is de vrije opvatting van de vader op seksueel gebied. De moeder heeft twee aangiftes gedaan tegen de vader en deze zaken zijn nog in behandeling bij de politie. Uit de verslagen van psychologische onderzoeken naar beide kinderen blijkt dat zij op sociaal-emotioneel gebied beschikken over bovengemiddelde psychoseksuele kennis. Ook vertonen de kinderen grensoverschrijdend gedrag en lijkt er sprake te zijn van hechtings- en loyaliteitsproblematiek.
De moeder is gestopt haar zorgen over de verzorging en opvoeding door de vader met de kinderen te bespreken. Ook belast zij de kinderen niet (meer) met volwassenenproblematiek. Zo blijkt uit rapportages van het (begeleide) contact dat de moeder zich positief uitlaat over de vader en niet ingaat op indringende vragen van de kinderen. De moeder is bereid informatie uit te wisselen met de vader. Haar contact met de kinderen kan en moet worden uitgebreid, zodat de kinderen langzaam worden voorbereid op terugplaatsing bij de moeder. Ter zitting heeft de moeder nog aangegeven dat eventueel zou kunnen worden toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling met de vader. De moeder wil graag dat de communicatie tussen haar en de vader verbetert en de GI heeft nooit ingezet op verbetering van de communicatie tussen de ouders. Gelet op deze omstandigheden dient de bestreden beschikking te worden vernietigd, aldus de moeder.
5.5
De GI verweert zich als volgt. Sinds 2012 staan de kinderen onder toezicht. De ondertoezichtstelling heeft als doel de ouders te ondersteunen in de communicatie en het tot stand brengen van een zorgregeling. Tevens wordt gewerkt aan het vergroten van de opvoedvaardigheden van de ouders en in het bijzonder van de vaardigheden van moeder. Teneinde dit te realiseren heeft de moeder onder meer ambulante ondersteuning vanuit Parlan ontvangen en is er een gezinsopname van de moeder en de kinderen bij De Bascule geweest. In september 2017 heeft de GI een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht nadat de moeder, ondanks een schriftelijke aanwijzing daartoe, niet meewerkte aan de zorgregeling van de vader met de kinderen. Zij werkte hier niet aan mee omdat zij een vermoeden van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader richting de kinderen had. Om dit vermoeden van moeder te onderzoeken heeft Parlan in januari 2018 een psychoseksueel onderzoek bij de kinderen afgenomen, waaruit is geconcludeerd dat de kinderen bovengemiddelde psychoseksuele kennis hebben en grensoverschrijdend gedrag vertonen. Er kon niet worden vastgesteld of uitgesloten dat zij deze kennis hebben vanuit eigen ervaringen. Voorts heeft Parlan een diagnostisch onderzoek gedaan waaruit blijkt dat de kinderen te maken hebben met hechtings- en loyaliteitsproblematiek waardoor zij problemen laten zien in hun sociaal- emotionele ontwikkeling. De kinderen hebben een opvoeder nodig die kan aansluiten bij hun specifieke opvoedbehoeften. De moeder kan lastig omgaan met het gedrag van [kind B] en heeft problemen met het afstemmen met en aansluiten op de kinderen.
Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk, omdat een neutrale plek de loyaliteitsproblematiek van de kinderen kan verminderen en de kinderen behoefte hebben aan een stabiele, gestructureerde omgeving waarin adequaat op hun gedrag en emoties wordt gereageerd. Ook is het belangrijk dat de kinderen behandeling krijgen voor het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen en dat zij emotie-regulatiestrategieën en sociale vaardigheden aanleren. Daarvoor is een stabiele en neutrale plek nodig. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd, aldus de GI.
5.6
De vader heeft in de onder 2.3 genoemde brief en ter zitting in hoger beroep de beschuldigingen van de moeder ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag met klem betwist. Daarbij heeft hij evenals de GI verwezen naar de bevindingen op basis van de persoonlijkheidsonderzoeken en de psychoseksuele onderzoeken die Parlan bij de kinderen heeft afgenomen.
De plaatsing van de kinderen bij [instelling] heeft een positieve weerslag op de kinderen en zij hebben sinds de uithuisplaatsing een positieve ontwikkeling en groei laten zien. De vader staat ervoor open de kinderen op termijn bij hem thuis te laten wonen en werkt hieraan met de GI en [instelling].
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad acht het noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in stand blijft. Momenteel zitten de kinderen op hun plaats bij [instelling] en zolang hun perspectief niet duidelijk is, dienen zij daar te blijven. De moeder is onvoldoende in staat de kinderen de zorg en opvoeding te bieden die zij nodig hebben. Hierdoor ligt hun perspectief niet langer bij de moeder, aldus de raad.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [kind A] en [kind B] zijn kwetsbare kinderen. Zij hebben veel meegemaakt door de onrustige situatie voor maar ook na de scheiding van de ouders in 2011. Na het uiteengaan hebben de kinderen een jaar lang geen contact gehad met de vader. In 2012 is, omdat er zorgen bestonden over de ontwikkeling van de kinderen vanwege het loyaliteitsconflict als gevolg van de strijd tussen de ouders, een ondertoezichtstelling uitgesproken. Van 2012 tot 2015 is sprake geweest van een co-ouderschapsregeling tussen de ouders. Deze regeling is in augustus 2015 stopgezet in verband met alcoholproblematiek van de vader. De kinderen zijn op dat moment bij de moeder gaan wonen en is een begeleide contactregeling met de vader tot stand gekomen. Dit contact is in juli 2016 tijdelijk stopgezet.
Van oktober 2015 tot oktober 2016 is Ambulante Jeugdhulp bij de moeder thuis ingezet. Dit is positief afgesloten. Hierna zijn de moeder en de kinderen van 29 januari 2017 tot 24 maart 2017 opgenomen geweest bij De Bascule voor een gezinsopname. Uit deze gezinsopname is gebleken dat de moeder als gevolg van haar eigen problematiek moeite heeft de kinderen de stabiele opvoeding te geven die zij nodig hebben. Om deze reden is de gezinsopname vroegtijdig stopgezet opdat de moeder een vervolgbehandeling kon krijgen gericht op haar emotieregulatie. Na de afsluiting van de gezinsopname bij De Bascule is bij de moeder thuis hulpverlening van de Opvoedpoli ingezet. In de zomer van 2017 heeft de moeder vermoedens gekregen van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader richting de kinderen, op grond waarvan zij het contact met de vader heeft stopgezet. Dit ondanks een schriftelijke aanwijzing waarin zij werd gesommeerd mee te werken aan de zorgregeling. Op 19 september 2017 zijn de kinderen uithuisgeplaatst in een crisispleeggezin. Op 26 oktober 2017 zijn zij overgeplaatst naar [instelling], waar zij thans nog steeds verblijven.
5.9
De huidige gedragsproblemen van de kinderen zijn het gevolg van verschillende omstandigheden. Uit het verslag van het psychologisch onderzoek van Parlan van eind januari 2018 (productie 6 bij het beroepschrift in de zaak met zaaknummer 200.242.981/01; hierna: het psychologisch onderzoek van Parlan) blijkt het volgende.
[kind B] had als baby veel buikpijn en huilde daarom veel. Zij is uiteindelijk gediagnosticeerd met lactose-intolerantie. Deze moeizame start is waarschijnlijk van invloed geweest op de basale hechting met de ouders. Toen [kind B] vier jaar oud was, is zij naar speciaal basisonderwijs gegaan, omdat het op het reguliere onderwijs niet goed met haar ging. Vanwege gedragsproblemen thuis is [kind B] van november 2015 tot februari 2016 opgenomen geweest op de kinderdagkliniek van Triversum, alwaar zij is gediagnosticeerd met ADHD. Medicatie (Dexamfetamine) maakt haar rustiger en minder boos. Sinds haar verblijf op [instelling] is zij samen met een ander kind een keer weggelopen. [kind B] heeft hechtings- en loyaliteitsproblematiek als gevolg van belasting met volwassenproblematiek door de ouders. Voor [kind B] is het noodzakelijk om vanuit haar omgeving structuur, duidelijkheid en begrenzing aangeboden te krijgen. Daarbij heeft zij veel ondersteuning nodig bij het reguleren van haar emoties.
[kind A] is met zesentwintig weken te vroeg geboren, waardoor zij veel ziekenhuisopnames heeft meegemaakt in haar eerste levensjaren. Dit heeft mogelijk invloed gehad op haar basale hechting. [kind A] heeft last van een negatief zelfbeeld en weet niet goed wanneer zij haar hart mag en kan luchten. [kind A] heeft, mede door een verleden waarin zij gepest werd, moeite met contact maken met leeftijdsgenoten en is daarom op de Kidsclub gegaan.
[kind A] lijkt zich veel zorgen te maken over de moeder en uit zich enkel positief over de moeder en is erg loyaal aan haar. Over de vader kan [kind A] zich wisselender en negatief uiten; zij weet niet goed wat zij aan hem heeft. Wel ziet men tijdens de contactmomenten dat [kind A] en de vader goed op elkaar reageren en blij zijn elkaar te zien. [kind A] is gebaat bij een emotioneel stabiele begeleidingsfiguur, zodat zij emotioneel minder wordt belast en zij zich op affectief niveau, zelfstandigheid en individualiteit kan ontwikkelen.
5.1
Het hof is gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans nog aanwezig zijn. Uit het voorgaande volgt dat de kinderen door eigen problematiek kwetsbaar zijn en te maken hebben gehad met een onvoorspelbare thuissituatie door de problemen tussen de ouders en de problematiek van de ouders zelf. De moeder kan de belangen van de kinderen niet voorop te stellen, zelfs niet wanneer de GI haar daar expliciet op wijst door middel van een schriftelijke aanwijzing. Zo is zij op 10 oktober 2018 ondanks een schriftelijke aanwijzing van 9 oktober 2018 daartoe, toch naar een afspraak van de kinderen bij de GGD gekomen, terwijl de vader de kinderen daar zou begeleiden. Dit zorgde voor veel spanning bij de kinderen. De kinderen hebben opvoeders nodig die kunnen aansluiten bij hun specifieke opvoedbehoeften, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. Ten tijde van de bestreden beschikking maar ook op dit moment is gebleken dat de moeder onvoldoende in staat is de kinderen een ‘opvoedersplus’ omgeving te bieden die de kinderen nodig hebben. Op verschillende manieren is de moeder hulp aangeboden, echter zonder afdoende resultaat. Of de vader hiertoe in staat is, wordt nog onderzocht. Om deze reden is het hof met de GI en de raad van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.243.286/01:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
in de zaak met zaaknummer 200.242.981/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J. Kok en
mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op
12 maart 2019 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.