ECLI:NL:GHAMS:2019:845

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
23-001025-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte het telen van ongeveer 660 hennepplanten in een pand aan [adres 2] en het stelen van 99.161 kWh stroom, toebehorende aan Liander. De verdachte stelde dat hij de hennepkwekerij niet zelf had opgezet, maar slechts een ruimte ter beschikking had gesteld aan anderen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wetenschap had van de hennepplantage en de diefstal van stroom, en dat hij de hennepplantage had geëxploiteerd. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet als medeplichtige kon worden aangemerkt, maar als pleger van de feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een lagere taakstraf dan oorspronkelijk geëist. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001025-18
datum uitspraak: 17 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-131983-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 22 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 660, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 1 subsidiair:
een of meer (onbekend gebleven) personen op 22 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 660 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op 22 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
- door voor die een of meer (onbekend gebleven) personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of
- door voornoemd pand in te richten als hennepkwekerij;
feit 2 primair:hij in of omstreeks de periode van 21 mei 2014 tot en met 22 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit perceel [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid stroom (99.161 kWh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
feit 2 subsidiair:
een of meer (onbekend gebleven) personen op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 mei 2014 tot en met 22 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit perceel [adres 2] energie heeft/hebben weggenomen, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V. , in elk geval aan een ander of anderen dan deze (onbekend gebleven) persoon/personen, waarbij deze (onbekend gebleven) persoon/personen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs (telkens)
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) (telkens) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van de zegel(s) van de hoofdaansluitkast
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 3 januari 2013 tot en met 22 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
- door voor die een of meer (onbekend gebleven) personen een pand aan de [adres 2] voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of
- door voornoemd pand in te richten als hennepkwekerij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van feit 1 tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft het scenario opgeworpen dat inhoudt dat hij de hennepkwekerij niet zelf heeft opgezet, maar dat hij slechts aan anderen een ruimte ter beschikking heeft gesteld voor de hennepteelt, waarmee hij verder geen enkele bemoeienis heeft gehad. Hij wil de naam van de betrokken personen niet noemen, omdat hij bang is dat hij daarmee problemen krijgt. Ook is hij niet in staat op andere wijze de betrokkenheid van die anderen aan te tonen.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de hennepplantage is aangetroffen in een deel van een door de verdachte gehuurde ruimte (waarvan hij het andere deel als opslagruimte gebruikte) en dat de verdachte wetenschap had van de plantage en de diefstal van de stroom. Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat de verdachte de hennepplantage heeft geëxploiteerd en de stroom heeft gestolen. Tot de conclusie dat de rol van de verdachte een andere is, kan in een dergelijk geval in beginsel slechts worden gekomen indien de verdachte een daartoe strekkende en verifieerbare verklaring aflegt. De verdachte heeft weliswaar een scenario naar voren gebracht waarin anderen de plantage exploiteerden en de stroom stalen, en zijn rol beperkt was tot het faciliteren daarvan, maar hij heeft dit niet nader onderbouwd: de verdachte heeft geen namen of andere concrete gegevens van die anderen willen of kunnen verstrekken. Gelet daarop acht het hof in het geheel niet aannemelijk geworden dat de verdachte de loods enkel ter beschikking heeft gesteld aan derden en hij slechts als medeplichtige van de ten laste gelegde feiten aan te merken is. Het hof beschouwt, in lijn met de advocaat-generaal, de verdachte als pleger van de ten laste gelegde feiten. Er is evenwel onvoldoende bewijs dat de verdachte bij de hennepteelt met anderen heeft samengewerkt, zodat hij van het medeplegen van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair:hij op 22 december 2014 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 660 hennepplanten;
feit 2 primair:hij in de periode van 21 mei 2014 tot en met 22 december 2014 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in perceel [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid stroom (99.161 kWh), toebehorende aan Liander, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de teelt van 660 hennepplanten en daarnaast aan de diefstal van 99.161 kWh stroom. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van stroom. Het is een feit van algemene bekendheid dat het illegaal aftappen van elektrische stroom, naast de omstandigheid dat het daarbij om diefstal gaat, vaak leidt tot gevaarlijke situaties als kortsluiting en brand. Het hof rekent de verdachte deze feiten aan.
Gelet op de straffen die ter zake van soortgelijke vergrijpen worden uitgesproken, kan niet worden volstaan met een andere of lagere straf dan de hieronder vermelde straffen. Daaruit spreekt dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman is geopperd, hier naar het oordeel van het hof niet passend is.
Bij de vervolging van de verdachte is de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, overschreden. Zonder overschrijding van die redelijke termijn zou een taakstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is overschreden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 120 uren, naast de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder
1 primairen
2 primairten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. G. Oldekamp en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 januari 2019.