In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte het telen van ongeveer 660 hennepplanten in een pand aan [adres 2] en het stelen van 99.161 kWh stroom, toebehorende aan Liander. De verdachte stelde dat hij de hennepkwekerij niet zelf had opgezet, maar slechts een ruimte ter beschikking had gesteld aan anderen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wetenschap had van de hennepplantage en de diefstal van stroom, en dat hij de hennepplantage had geëxploiteerd. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet als medeplichtige kon worden aangemerkt, maar als pleger van de feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een lagere taakstraf dan oorspronkelijk geëist. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht.