ECLI:NL:GHAMS:2019:844

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
23-001679-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een buurtbewoner met een trap in de rug zonder noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een buurtbewoner, waarbij hij deze in de rug heeft getrapt. De mishandeling vond plaats op 20 januari 2018, na een discussie tussen de verdachte en een buurtbewoonster. De aangever, die zich met de situatie bemoeide, werd door de verdachte mishandeld. Het hof heeft de verklaring van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, en heeft geoordeeld dat er geen sprake was van noodweer, zoals door de raadsman van de verdachte werd aangevoerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001679-18
datum uitspraak: 17 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-013934-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze te duwen, en/of door deze te trappen/schoppen op/tegen de rug, althans het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een bewijsverweer

De raadsman heeft ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling bepleit dat de verdachte handelde uit noodweer en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, althans te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het recht had om zich tegen [slachtoffer] te verzetten en dat de verdachte slechts één trap heeft gegeven om [slachtoffer] te laten ophouden.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 20 januari 2018 vond tussen de verdachte en buurtbewoonster [naam] een discussie plaats bij de voordeur van de woning van [naam], waarbij de verdachte zijn voet tussen de drempel en de voordeur van [naam] heeft gehouden. Op een gegeven moment hoorde aangever [slachtoffer], tevens buurman, [naam] schreeuwen en heeft [slachtoffer] zich met het tweetal bemoeid. Nadat [slachtoffer] de verdachte had weggetrokken bij de voordeur van [naam], is [slachtoffer] na een duw van de verdachte over de heg in de voortuin gevallen. Nadat [slachtoffer] opstond en weg wilde lopen, heeft de verdachte een trap in de rug van [slachtoffer] gegeven.
Deze gang van zaken ontleent het hof met name aan de verklaring van aangever [slachtoffer]. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaring, temeer nu deze steun vindt in de plaats op het lichaam (de rug) van de aangever waar het letsel is geconstateerd. Uit het voorgaande volgt dat het hof de verdachte niet volgt in zijn deels andersluidende verklaring.
Aldus heeft zich de situatie voorgedaan waarin, wat er voordien ook precies heeft plaatsgevonden, de verdachte de aangever in de rug heeft getrapt nadat deze zich had omgedraaid en wegliep. Op dat moment bestond er voor de verdachte geen noodweersituatie (meer), zodat het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2018 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door deze te trappen tegen de rug.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, met aftrek van de tijd de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, met aftrek van de tijd de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een buurtbewoner, door hem in zijn rug te trappen. De aangever heeft daarvan pijn in zijn rug ondervonden. Dergelijk geweld – dat op klaarlichte dag voor een woning heeft plaatsgevonden – brengt niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij het slachtoffer teweeg, maar ook bij de maatschappij in het algemeen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 december 2018 is hij eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. G. Oldekamp en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 januari 2019.