ECLI:NL:GHAMS:2019:843

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
23-000902-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake poging tot afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot afpersing van een slachtoffer in Amsterdam op 18 maart 2015. De tenlastelegging omvatte bedreigingen met geweld en het dwingen van het slachtoffer tot afgifte van 20 euro. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er geen sprake was van oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling, omdat de verdachte geld van de tante van het slachtoffer zou terugvorderen. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte wel degelijk strafbaar waren. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het primair ten laste gelegde had begaan en legde een gevangenisstraf van twee maanden op, wat hoger was dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf van drie weken. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat de gestelde immateriële schade niet voldoende was onderbouwd. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot een gevangenisstraf van twee maanden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000902-18
datum uitspraak: 17 januari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-192741-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 18 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 20 euro, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aaan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- achter voornoemde [slachtoffer] is aangelopen en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik laat je pas met rust als je me 20 euro geeft" en/of "Als je de politie belt, dan maak ik je af" en/of "Ik wil 20 euro van je hebben en dan laat ik je met rust" en/of "Ik laat je niet met rust, je moet mij 20 euro betalen" en/of "Als je niet betaalt, maak ik je tante kapot" en/of "Ik ga je tante slaan, ik ga haar tanden kapot slaan" en/of "Als je me niet 20 euro geeft, dan ga ik je kapot slaan", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of daarbij de arm van voornoemde [slachtoffer] heeft aangeraakt;
subsidiair:hij op of omstreeks 18 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd "Als je de politie belt, dan maak ik je af" en/of "Als je me niet 20 euro geeft dan ga ik je kapot slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 18 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, achter voornoemde [slachtoffer] is aangelopen en/of tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik laat je pas met rust als je me 20 euro geeft" en/of "Als je de politie belt, dan maak ik je af" en/of "Ik wil 20 euro van je hebben en dan laat ik je met rust" en/of "Ik laat je niet met rust, je moet mij 20 euro betalen" en/of "Als je niet betaalt, maak ik je tante kapot" en/of "Ik ga je tante slaan, ik ga haar tanden kapot slaan" en/of "Als je me niet 20 euro geeft, dan ga ik je kapot slaan", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of daarbij de arm van voornoemde [slachtoffer] iheeft aangeraakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van ter terechtzitting gevoerd verweren

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat geen sprake was van oogmerk bij de verdachte om zich wederrechtelijk te bevoordelen, omdat hij nog geld van de tante van aangever [slachtoffer] zou krijgen en dus slechts zijn eigen geld terug probeerde te krijgen via [slachtoffer]. Daarnaast is de verklaring van getuige [getuige] ongeloofwaardig, omdat deze niet overeen komt met de verklaring van de aangever.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsvrouw en overweegt als volgt.
De verklaring van de verdachte dat hij nog geld tegoed had van de tante van de verdachte vindt geen steun in het dossier; dat er sprake was van een schuld, is dan ook niet aannemelijk geworden. Maar zelfs al zou dit aannemelijk zijn geworden, zou dit niets hebben afgedaan aan de strafbaarheid van de gedragingen van de verdachte; ook in dat geval leveren de gedragingen van de verdachte een strafbare poging tot afpersing op. Het hof heeft bovendien geen reden te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de getuige [getuige], die in de kern gelijkluidend is aan de verklaring van de aangever.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 maart 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 20 euro, toebehorende aan [slachtoffer], achter [slachtoffer] is aangelopen en tegen [slachtoffer] heeft gezegd: “Ik laat je pas met rust als je mij 20 euro geeft” en “Als je de politie belt, dan maak ik je af” en “Ik wil 20 euro van je hebben en dan laat ik je met rust” en “Ik laat je niet met rust, je moet mij 20 euro betalen” en “Als je niet betaalt, maak ik je tante kapot” en “Ik ga je tante slaan, ik ga haar tanden kapot slaan” en “Als je mij niet 20 euro geeft, dan ga ik je kapot slaan”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van een persoon die hij kende via dagbesteding. De aangever, een kwetsbaar persoon, is van de afpersingspoging zeer geschrokken en heeft hiervan ook na het plegen van het feit nog veel last ondervonden, hetgeen blijkt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de moeder van het slachtoffer. De verdachte heeft gehandeld met het oog op zijn eigen gewin en zich van nadelige gevolgen voor de aangever blijkbaar geen rekenschap gegeven.
Gelet op het voorgaande acht het hof enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. De door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf brengt de ernst van het feit, waaronder begrepen de gevolgen voor het slachtoffer, onvoldoende tot uitdrukking, reden waarom het hof een hogere straf zal opleggen.
Aan het voorgaande is inherent dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, zoals bepleit door de raadsvrouw van de verdachte, naar het oordeel van het hof op geen enkele manier recht doet aan de ernst en de aard van het bewezenverklaarde misdrijf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.050,00, bestaande uit € 500,00 aan materiële schade en € 550,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 550,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, zodat het hof heeft te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof acht aannemelijk dat de benadeelde partij zich, zoals staat vermeld in het verzoek tot schadevergoeding, angstig heeft gevoeld door de handelingen van de verdachte. Dit brengt echter niet zonder meer mee dat sprake is van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van de persoon. Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade niet is onderbouwd, behoudens een kopie uit de zogenoemde smartengeldgids. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding wegens immateriële schade zonder meer toewijsbaar is. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Verklaart de
benadeelde partij[slachtoffer]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. G. Oldekamp en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 januari 2019.