ECLI:NL:GHAMS:2019:842

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
23-002850-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van ex-partner door het versturen van ongewenste berichten en telefoontjes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van belaging van zijn ex-partner door in de periode van 3 april 2014 tot en met 25 juli 2014 meermalen ongewenste e-mails, sms-berichten en WhatsApp-berichten te sturen, alsook haar te bellen. De tenlastelegging omvatte ook dreigende boodschappen die de verdachte aan de aangeefster heeft gestuurd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, wat heeft geleid tot gevoelens van angst en onrust bij haar. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof heeft de straf in hoger beroep verlaagd naar een taakstraf van 60 uren zonder voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte sinds lange tijd geen contact meer met de aangeefster heeft gehad. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft de artikelen 22c, 22d, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht toegepast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002850-18
datum uitspraak: 17 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-128200-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 april 2014 tot en met 25 juli 2014, in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Coevorden, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, hebbende hij, verdachte, in bovengenoemde periode (telkens)
- meermalen (ongewenste) emails en/of sms-berichten en/of Whatsappberichten aan die [slachtoffer] verzonden en/of
- meermalen (ongewenst) gebeld naar het mobiele telefoonnummer van die [slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] via emails en/of sms-berichten en/of Whatsappberichten dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zet morgen de hel voor je aan kom je wel achter ik sla door hiervan" en/of "Ik haat je wel zo gruwelijk denk niet dat je dit gaat overleven" en/of "Je zal de consequenties wel merken hoe groot mijn haat is geworden van jouw gedrag om zo met me om te gaan" en/of "Vuile vieze smeerlap branden zal je" en/of "Verbranden levend ik wil je horen schreeuwen zal lachen lallend in je bek spugen smeerlap die je voor me en naar me bent geweest 4jr lang de VET kanker voor je je komt wel joh", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 3 april 2014 tot en met 25 juli 2014 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden, hebbende hij in deze periode meermalen e-mails, sms-berichten en WhatsApp-berichten aan die [slachtoffer] verzonden en meermalen gebeld naar het mobiele telefoonnummer van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde belaging zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan de belaging van zijn ex-partner, met wie hij een knipperlichtrelatie heeft gehad. Nadat de aangeefster hem te kennen had gegeven hun relatie te beëindigen, heeft de verdachte haar veelvuldig e-mails, sms-berichten en WhatsApp-berichten gestuurd en haar op haar mobiele telefoonnummer gebeld, volgens de verdachte zelf soms wel twintig tot dertig keer per dag. Een deel van die berichten had bovendien een bepaald kwalijke inhoud. De verdachte lijkt zich de ernst van deze gedragingen (nog steeds) onvoldoende te realiseren, nu hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard ten onrechte door de politierechter te zijn veroordeeld en hij de door hem verstuurde berichten enkel heeft betiteld als “geen schoonheidsprijs verdienend”. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zijn emoties en frustratie wilde uiten, maar door zich te gedragen zoals hiervoor vermeld, heeft hij de grens van het toelaatbare ver overschreden en heeft hij in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Door zijn handelen heeft de verdachte bovendien gevoelens van onrust en angst bij haar veroorzaakt, zoals ook blijkt uit haar recente schriftelijke slachtofferverklaring.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal – anders dan de politierechter en in afwijking van de eis van de advocaat-generaal – daarnaast geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dat is niet omdat het hof het feit als minder ernstig beoordeelt, maar omdat het hof aannemelijk acht dat de verdachte sinds inmiddels bijna vijfenhalf jaren de aangeefster met rust heeft gelaten, zodat het een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet meer nodig acht. Daar komt bij dat de aangeefster (nadien) ook op eigen initiatief contact heeft gezocht met de verdachte, zoals blijkt uit het dossier.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.910,00, bestaande uit € 2.910,00 euro aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is in hoger beroep dus opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade en het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens de advocaat-generaal dient de benadeelde partij terzake de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet toegewezen dient te worden omdat de benadeelde partij eigen schuld aan het ten laste gelegde heeft gehad.
Het hof acht aannemelijk dat de benadeelde partij zich, zoals zij heeft verklaard, angstig heeft gevoeld door de handelingen van de verdachte. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van haar persoon. Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade niet is onderbouwd met enig stuk. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding wegens immateriële schade zonder meer toewijsbaar is. Ook de gestelde materiële schade is op geen enkele wijze onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Verklaart de
benadeelde partij[slachtoffer]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. H.A. van Eijk en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 januari 2019.
=========================================================================
[…]