In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van belaging van zijn ex-partner door in de periode van 3 april 2014 tot en met 25 juli 2014 meermalen ongewenste e-mails, sms-berichten en WhatsApp-berichten te sturen, alsook haar te bellen. De tenlastelegging omvatte ook dreigende boodschappen die de verdachte aan de aangeefster heeft gestuurd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, wat heeft geleid tot gevoelens van angst en onrust bij haar. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof heeft de straf in hoger beroep verlaagd naar een taakstraf van 60 uren zonder voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte sinds lange tijd geen contact meer met de aangeefster heeft gehad. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft de artikelen 22c, 22d, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht toegepast.