In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [A] Vastgoed B.V. en Neglinge B.V. betreffende een vastgoedobject. [A] Vastgoed, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.P. Macro, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin was geoordeeld dat er geen koopovereenkomst was gesloten. De rechtbank oordeelde dat er geen overeenstemming was bereikt over een essentiële voorwaarde, namelijk een lening die door Neglinge zou worden verstrekt. Dit oordeel was gebaseerd op de correspondentie tussen partijen, waaruit bleek dat de lening een essentieel onderdeel van de overeenkomst vormde.
In hoger beroep heeft [A] Vastgoed haar eis gewijzigd en vorderde zij een verklaring voor recht dat Neglinge tekortgeschoten was in de nakoming van de koopovereenkomst, dan wel aansprakelijk was uit wanprestatie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de lening een essentieel onderdeel van de koopovereenkomst was en dat er geen overeenstemming was bereikt over de voorwaarden van deze lening. Het hof heeft de grieven van [A] Vastgoed verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [A] Vastgoed in de kosten van het geding is veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van overeenstemming over alle essentiële onderdelen van een koopovereenkomst, vooral in professionele vastgoedtransacties. Het hof concludeerde dat zonder overeenstemming over de lening, er geen koopovereenkomst tot stand was gekomen, en dat de vorderingen van [A] Vastgoed daarom niet konden worden toegewezen.