Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
primairde vorderingen van [geïntimeerde] volledig af te wijzen en subsidiair te matigen tot nihil, althans tot een door het hof te bepalen bedrag. NAM vordert in reconventie
primairvoor recht te verklaren dat de Overeenkomst van Geldlening tussen NAM en [geïntimeerde] rechtsgeldig is overeengekomen, dat NAM volledig aan de op haar rustende rente- en aflossingsverplichtingen uit de geldleningsovereenkomst voldoet en heeft voldaan en dat NAM de uit hoofde van de Aangepaste Schuldbekentenis aan [geïntimeerde] verschuldigde rente volledig heeft voldaan. S
ubsidiairvordert NAM in reconventie voor recht te verklaren dat NAM in navolging van de overeenstemming die zij met [A] en [B] heeft bereikt over de volledige aflossing van het restant van de lening gehouden is om eenmalig € 11.637,50 aan [geïntimeerde] te voldoen en dat [geïntimeerde] na ontvangst van dit bedrag niets meer van NAM te vorderen heeft uit hoofde van de Aangepaste Schuldbekentenis en de Overeenkomst van Geldlening. NAM vordert ten slotte
in conventie en in reconventie[geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van de bestreden vonnissen heeft betaald te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der voldoening en [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts met nakosten.
primair€ 3.177,25 en
subsidiair€ 1.735,23 te betalen ter zake van rente, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 en NAM voorts te veroordelen in (het hof begrijpt) de kosten van de procedure in hoger beroep, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
2.Feiten
3.Beoordeling
Op de verjaardag van mijn jongste zus […] heb ik geïnformeerd naar de aflossing van de lening.” en “
Mijn zussen waren niet akkoord met de inhoud van de brief van 18 juli 2006”maar daaruit kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] destijds - op die verjaardag - de inhoud van de desbetreffende brief kende. Hij heeft slechts verklaard dat hij van zijn zussen begreep dat zij een brief hadden gekregen en het niet eens waren met de inhoud daarvan. Dat is, anders dan NAM suggereert, niet vreemd nu hij tevens verklaarde:
“Tijdens eerdergenoemde verjaardag kwam ik achter de brief van 18 juli 2006. Ik heb die brief nooit ontvangen.”. Ten slotte mag uit het enkele feit dat bij de jaarlijkse betalingen door NAM (overigens pas sinds 2010) regelmatig vermeld werd “rente en aflossing”, dat de betalingsfrequentie vanaf 2006 veranderde en dat hogere betalingen werden gedaan dan in de jaren daarvoor, zonder dat [geïntimeerde] reageerde, niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] de Overeenkomst van Geldlening stilzwijgend heeft aanvaard. Stilzwijgend aanvaarden veronderstelt dat er iets is wat stilzwijgend aanvaard kan worden en een voorstel dat iemand niet kent, kan deze dus niet stilzwijgend aanvaarden. Dat geldt temeer nu de jaarlijkse betalingen vanaf 2006 € 1.225,-- waren, zijnde – afgerond – het op grond van de Aangepaste Schuldbekentenis verschuldigde jaarlijkse rente van € 1.225,21. [geïntimeerde] kon er dus van uitgaan dat de betalingen de overeengekomen rente betroffen. Dat betekent dat, nu NAM zich op het bestaan van de Overeenkomst van Geldlening beroept, de rechtbank NAM op goede gronden met het bewijs van het tot stand komen van de Overeenkomst van Geldlening heeft belast en dat grief 6 faalt. Dat zij, zoals NAM nog heeft aangevoerd met een “onmogelijke” bewijslast is opgezadeld omdat NAM kennelijk niet meer beschikt over het bewijs van het aangetekend verzenden van de onderhavige brief, doet aan de juiste beslissing over en verdeling van de bewijslast door de rechtbank niet af. Dat feit komt voor risico van NAM.