ECLI:NL:GHAMS:2019:812

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
23-000216-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van twee slachtoffers, waaronder een zus

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in de Verenigde Arabische Emiraten in 1995, was veroordeeld voor twee mishandelingen, waaronder die van zijn zus. De verdachte had op 17 september 2017 in Amsterdam de slachtoffers mishandeld door hen te slaan. De politierechter had hem een gevangenisstraf van 30 dagen opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde eenzelfde straf in hoger beroep. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen. De aangever, [slachtoffer 1], verklaarde dat hij door de verdachte was geslagen tijdens een vechtpartij. De zus van de verdachte, [slachtoffer 2], bevestigde dat de verdachte haar ook had geslagen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie had gehandeld en dat zijn handelen als aanvallend moest worden gekwalificeerd. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een geldboete op van € 1.000, waarvan € 500 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft de verdachte als first offender aangemerkt en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar wel een voorwaardelijke straf om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000216-18
datum uitspraak: 29 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-183315-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Arabische Emiraten) op [geboortedag] 1995,
ter zitting opgevende te wonen op het adres: [adres 1]
,
ingeschreven in de BRP op het adres: [adres 2]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 januari 2019.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 17 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een of meermalen

- die [slachtoffer 1] bij de keel en/of hals vast te pakken en/of vast te houden en/of
- in/op/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen en/of
- op/tegen de borst, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen;

2.hij op of omstreeks 17 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een of meermalen in/op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het hem onder 1 ten laste gelegde, omdat hij uit noodweer heeft gehandeld. De verdachte is zijn broer [naam] te hulp geschoten en heeft geprobeerd de aangever [slachtoffer 1] en [naam] van elkaar te scheiden. Daarbij is hijzelf in het gevecht verwikkeld geraakt en heeft hij uit verdediging terug geslagen. De verklaring van de verdachte wordt op dit punt ondersteund door die van zijn broer [naam] en van de getuige [getuige 1].
Het hof overweegt als volgt.
De aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 17 september 2017 bij zijn vriendin [slachtoffer 2] op de kamer in het AZC aan [adres 3] in Amsterdam was. Opeens liep haar broer [naam] de kamer binnen. De aangever liep met [naam] naar boven. Daar gaf [naam] de aangever vuistslagen in zijn gezicht. [naam] riep vervolgens naar iemand waarop de verdachte verscheen. Hij keek heel boos, kwam heel dicht op de aangever staan en begon op hem in te slaan. Daarbij sloeg hij met zijn rechtervuist in het gezicht en op de borst van de aangever. De aangever had het gevoel alsof de beide broers door hem heen wilden slaan.
De verklaring van de aangever is consistent en gedetailleerd en wordt op wezenlijke onderdelen bevestigd door andere bewijsmiddelen.
De zus van de verdachte, [slachtoffer 2], heeft verklaard dat [naam] tegen [slachtoffer 1] zei dat hij naar boven moest. Zij zag dat één van hen haar vriend vast hield en de ander hem sloeg, en dat het gezicht van haar vriendje helemaal rood was (dossierpagina’s 9-10). Zij zag dat haar broers heel boos waren en dat de mensen van de receptie hen bij haar vriend weghaalden (dossierpagina 11).
De verklaring van beveiliger [getuige 2] vormt eveneens op wezenlijke onderdelen een bevestiging voor de verklaring van de aangever. Hij zag dat de twee broers aan het vechten waren met de vriend van [slachtoffer 2], waarbij beide broers hem vasthielden en hem sloegen. Zij bleven hem schoppen toen zijn collega’s de drie uit elkaar haalden (dossierpagina’s 27-28).
De getuige [getuige 3], eveneens werkzaam als beveiliger in het AZC, heeft verklaard dat hij bij de receptie zat toen er een meisje aan kwam rennen dat behoorlijk in paniek was, hen mee riep en zei: “vechten vechten”. Ter plaatse aangekomen zag de beveiliger dat één jongen werd vastgehouden door twee Somalische jongens en dat de jongens tegelijkertijd klappen uitdeelden (dossierpagina 29-30).
Bij de beoordeling van de bewijsbeslissing en het beroep op noodweer neemt het hof als uitgangspunt de feitelijke toedracht zoals die blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] en de hiervoor genoemde verklaringen van [slachtoffer 2], [getuige 2] en [getuige 3]. Daaruit leidt het hof af dat het initiatief van de vechtpartij niet uitging van de aangever en dat het handelen van de verdachte in de kern aanvallend van aard was. Dit leidt dan ook tot de conclusie dat geen sprake van een noodzakelijke verdediging van de verdachte van lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de aangever.
Hetgeen de raadsman overigens in dit verband heeft aangevoerd doet daaraan niet af.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] heeft in de vroege ochtend van 17 september 2017 verklaard dat haar oudste broer (de verdachte) haar in het gezicht heeft geslagen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat deze verklaring voldoende eenduidig en specifiek is om als uitgangpunt bij de beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde te nemen. Daaraan doet niet af dat verdere details over het handelen van de verdachte hierin niet worden vermeld. Het hof betrekt hierbij dat het betreffende incident ook is gezien door getuige [getuige 1], die heeft verklaard dat hij zag dat de oudere broer het meisje een paar klappen gaf en dat hij ertussen is gekomen. In de trappenhal kwam de broer ertussen en gaf haar weer een klap. Voorts heeft getuige [getuige 2] gezien dat [slachtoffer 2] in het noodtrapportaal ook klappen heeft gekregen van één van de twee broers. Dat de politie geen verwondingen heeft geconstateerd doet hieraan niet af. Voorts is het hof van oordeel dat klappen in het gezicht naar algemene ervaringsregels pijn doen, dan wel minst genomen een (hevige) onlust veroorzakende gewaarwording teweegbrengen, zodat sprake is van mishandeling.
Gelet op het voorgaande acht het hof feit 2 bewezen zoals hierna weergegeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.2.hij op 17 september 2017 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen in haar gezicht te slaan.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de draagkracht van de verdachte en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en een voor hen angstige en intimiderende situatie geschapen. Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft veel pijn ondervonden.
Het hof rekent dit de verdachte aan, in het bijzonder nu één van de slachtoffers zijn zus betreft. Het handelen van de verdachte vond bovendien plaats in de onmiddellijke omgeving van de woon/leef ruimte van haar en haar familie, een plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft gelet op de straf die pleegt te worden opgelegd bij een
first offendervan mishandeling, zonder dat dit enig letsel tot gevolg heeft. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin geldt als uitgangspunt een geldboete ter hoogte van € 500,00.
Nu de verdachte twee personen heeft mishandeld, acht het hof alles afwegende een geldboete ter hoogte van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 500,00 voorwaardelijk, subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, passend en geboden. De deels voorwaardelijke straf strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen. Voorts is rekening gehouden met de beperkte draagkracht van de verdachte. Het hof ziet, gelet op het bovenstaande en mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen aanleiding de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. W.M.C. Tilleman en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2019.
mr. F.M.D. Aardema is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]