ECLI:NL:GHAMS:2019:811

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
23-004359-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmering van politieambtenaren en vernieling van een ruit van een politiebureau

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1982, was aangeklaagd voor het belemmeren van politieambtenaren in de uitoefening van hun werkzaamheden en voor het opzettelijk vernielen van een ruit die toebehoorde aan de politie Eenheid Amsterdam. De feiten vonden plaats op 20 oktober 2017 te Amsterdam, waar de verdachte werd staande gehouden door verbalisanten omdat zijn voertuig gesignaleerd stond voor buitengebruikstelling vanwege een niet-betaalde verkeersboete. De verdachte weigerde uit zijn auto te stappen en hield het portier dicht, waardoor de verbalisanten in hun werkzaamheden werden belemmerd. Uiteindelijk hebben de verbalisanten de ruit van de auto ingeslagen om de verdachte te dwingen mee te werken. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de ruit had vernield en dat zijn gedrag een grote mate van disrespect jegens gezagdragers toonde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004359-17
datum uitspraak: 29 januari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-207985-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 20 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk enige handeling, gedaan door [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en/of [verbalisant 2] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) en/of [verbalisant 3] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en/of [verbalisant 4] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), zijnde ambtenaren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door het niet direct overhandigen van zijn, verdachtes, rijbewijs en/of het portier van zijn auto dicht te houden en/of de centrale deurvergrendeling in te schakelen en/of ingeschakeld te houden;

2.hij op of omstreeks 20 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bespreking van bewijsverweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde.
Zij heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De verdachte was niet op de hoogte van de buiten gebruikstelling van zijn auto en uit het proces-verbaal blijkt niet dat hij bij zijn staandehouding op de hoogte is gesteld dat zijn auto buiten gebruik was gesteld. Nu de verdachte wel heeft meegewerkt aan de vordering tot het overdragen van zijn rijbewijs, niet wist waarvoor hij werd staande gehouden en derhalve niet heeft meegewerkt aan een verzoek van de verbalisanten de auto uit te stappen, kan hem dit niet verweten worden. De verdachte heeft bovendien geen bevel gekregen om uit te stappen en geen opzet gehad op het beletten of belemmeren van een handeling van de verbalisant. Daarnaast is het handelen van de verbalisanten, namelijk het inslaan van de ruit aan de passagierszijde disproportioneel geweest.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het beschadigen van de ruit, nu de ervaring leert dat de ruiten van de ophoudkamers op het hoofdbureau gemakkelijk barsten.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 20 oktober 2017 komt naar voren dat het voertuig van de verdachte gesignaleerd stond voor een buitengebruikstelling naar aanleiding van een niet betaalde verkeersboete. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de verdachte staande gehouden en naar zijn identiteitsbewijs gevraagd om te verifiëren of de verdachte de eigenaar van de auto was. De verdachte heeft zijn rijbewijs overhandigd en nadat hij de tenaamgestelde van het voertuig bleek te zijn, heeft [verbalisant 2] hem verzocht uit te stappen en de sleutel van het voertuig te overhandigen in het kader van de buitengebruikstelling. De verdachte heeft toen geroepen “Ik stap helemaal niet uit” en heeft zijn portier dicht en op slot gehouden. [verbalisant 1] heeft nogmaals geprobeerd de verdachte uit te leggen wat de reden was van de staandehouding, maar de verdachte weigerde nog steeds mee te werken.
Het hof stelt op grond van dit proces-verbaal van bevindingen vast dat de verdachte (meermalen) door de verbalisanten op de hoogte is gesteld dat zijn auto buiten gebruik was gesteld, hem is medegedeeld dat hij om die reden staande werd gehouden en werd verzocht uit zijn auto te stappen. Het hof is van oordeel dat de verdachte de verbalisanten vervolgens in de uitoefening van hun werkzaamheden heeft belemmerd door te weigeren zijn auto uit te komen en het portier van zijn auto dicht/op slot te houden. Dat niet specifiek wordt gesproken over een bevel, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af, nu hier niet ten laste is gelegd dat de verdachte geen gehoor heeft gegeven aan een bevel. Bovendien hebben de verbalisanten volgens voornoemd proces-verbaal van bevindingen op verschillende manieren getracht de verdachte te laten meewerken, maar heeft de verdachte dit steeds geweigerd, waarna zij uiteindelijk een ruit aan de passagierszijde hebben ingeslagen. Het hof acht het handelen van de verbalisanten onder deze omstandigheden niet disproportioneel.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van het proces-verbaal van aangifte van verbalisant Sparreboom en de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep van de bijgevoegde kleurenfoto van de ruit, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte de ruit opzettelijk heeft vernield. Het hof acht het niet aannemelijk dat een barst van dergelijke grootte per abuis door de verdachte is veroorzaakt, terwijl kan worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte dit raam heeft vernield, nu de verdachte de enige was die in de buurt was van dat raam.
De verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 20 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk enige handeling gedaan door [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en [verbalisant 2] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), zijnde ambtenaren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift heeft belemmerd door het portier van zijn auto dicht te houden en de centrale deurvergrendeling ingeschakeld te houden;

2.hij op 20 oktober 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017221907-3 van 20 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 7-9].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde
verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 20 oktober 2017, bevonden wij ons [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid
Amsterdam en [verbalisant 2], brigadier van politie Eenheid Amsterdam, in uniform
gekleed en belast met regionale assistentiedienst, te Amsterdam. (...) Daar zagen wij een rode Renault voorzien van kenteken [kenteken].
Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb dit kenteken bevraagd bij het in het voertuig aanwezige informatiesysteem. Ik zag dat de tenaamgestelde van het voertuig gesignaleerd stond voor een buitengebruikstelling van het voertuig naar aanleiding van een niet betaalde
verkeersboete. Hierop hebben wij het voertuig staande gehouden. (...) Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 2], de bestuurder gevorderd zijn identiteitsbewijs aan mij te overhandigen. Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], zagen dat de bestuurder zijn rijbewijs uit zijn zak pakte en dit, nog altijd schreeuwend, aan mij, verbalisant [verbalisant 2], overhandigde. De bestuurder bleek volgens dit rijbewijs te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] in Suriname.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat de bestuurder van het voertuig tevens de tenaamgestelde was en dus de persoon op wie de boete van toepassing was. Vervolgens heb ik [verdachte] verzocht uit te stappen uit zijn voertuig en de sleutel van het voertuig in het kader van de buitengebruikstelling aan ons te overhandigen. Wij hoorden [verdachte] vervolgens met luide stem roepen: "Ik stap helemaal niet uit!” Hierop wilde ik, verbalisant [verbalisant 2], de portier van bovengenoemd voertuig openen. Wij hoorden [verdachte] vervolgens wederom op luide en agressieve wijze schreeuwen: “Raak mijn auto niet aan. Blijf van mijn auto af!” Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb geprobeerd het portier te openen, maar merkte dat het portier op slot zat. Door het handelen van [verdachte] werden wij, verbalisanten, belemmerd in het uitvoeren van onze werkzaamheden. (...) Ondertussen heb ik, verbalisant [verbalisant 1], opnieuw geprobeerd rustig in gesprek te gaan met [verdachte]. Ik heb hem geprobeerd uit te leggen wat de reden was van de staandehouding. Ik merkte dat het contact beter verliep maar dat [verdachte] nog steeds niet meewerkte. (...) Nadat ik, verbalisant [verbalisant 1], kort overleg met mijn collega verbalisant [verbalisant 2], heb gehad heb ik [verdachte] duidelijk gemaakt dat hij nu de kans had om uit zijn voertuig te stappen en de sleutel van het voertuig aan ons te overhandigen en dat als hij hier niet aan zou voldoen wij de ruit aan de passagierszijde van het voertuig zouden inslaan. Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde [verdachte] zeggen dat hij niet uit ging stappen en zag ook dat hij geen aanstalten maakte om zijn voertuig te verlaten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
2. Een proces-verbaal aangifte met nummer 2017221907-6 van 20 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 3-6).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
[verbalisant 6], zakelijk weergegeven:
Ik ben buitengewoon opsporingsambtenaar bij justitie. Ik heb vandaag gezien dat er
een raam van een ophoudkamer is vernield in het hoofdbureau van politie Amsterdam te
Amsterdam. Namens de politie doe ik bij deze aangifte.
Op vrijdag 20 oktober 2017 omstreeks 10.30 uur was ik werkzaam in het cellencomplex van het hoofdbureau van politie Amsterdam. Daar werd de verdachte [verdachte] binnengebracht door de collega's van de politie. [verdachte] werd tijdelijk opgehouden in een ophoudkamer waar de aangehouden verdachten worden binnengebracht. Voordat [verdachte] in dat kamertje ging zitten zag ik dat het raam van de deur nog intact was. Ik heb niet gehoord of gezien dat [verdachte] het raam heeft vernield. Ik weet wel dat dit kamertje op slot gaat en dat er geen mogelijkheid is dat iemand anders in de tussentijd in dit kamertje heeft gezeten. Omstreeks 10.40 uur kwam ik terug bij de ophoudkamer waar [verdachte] in zat. Ik zag dat het raam van de deur gebarsten was. Ik zag een barst in het raam van circa 45 bij 40 centimeter in het raam. Van de barst heb ik een foto gemaakt en deze zal ik bij dit dossier voegen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3. De
eigen waarnemingvan het hof, gedaan ter terechtzitting in hoger beroep op 15 januari 2019.
Het hof neemt waar op de foto op pagina’s 7 en 8 dat sprake is van een stervormige beschadiging van de ruit van een zodanige omvang dat daardoor de gehele ruit onbruikbaar is.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte tot dezelfde straf zal worden veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het belemmeren van politieambtenaren in de uitoefening van hun werkzaamheden. Uit het handelen van de verdachte blijkt een grote mate van disrespect jegens gezagdragers. Het hof rekent hem dit aan, nu het voor een goed functioneren van een veilige samenleving van groot belang is dat gezagsdragers hun werk naar behoren kunnen uitvoeren.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen van een ruit in de ophoudkamer op het politiebureau. Daarmee heeft hij schade veroorzaakt en geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2018 is hij eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op het bovenstaande en gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht het hof, alles afwegende en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, passend en geboden. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het hof acht het inslaan van een ruitje van de auto in dit geval niet disproportioneel, omdat de verdachte weigerde mee te werken, ook nadat de politie hem te verstaan had gegeven dat de ruit zou worden ingeslagen als hij niet zou uitstappen en de sleutel van de auto aan hen zou overhandigen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 184 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2019.
mr. F.M.D. Aardema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]