ECLI:NL:GHAMS:2019:791

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
200.242.119/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake aansprakelijkheid en toezicht tijdens executoriale verkoop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. De klager, die schilderijen in eigendom had, stelde de notaris aansprakelijk voor schade die hij zou hebben geleden door een executoriale verkoop van deze schilderijen. De klacht bestond uit drie onderdelen: ten eerste dat de notaris niet had gezorgd voor de rechtmatigheid van de beslaglegging, ten tweede dat hij onvoldoende toezicht had gehouden op de veiling, en ten derde dat hij niet had gereageerd op de verschillen in de verkoopresultaten van de schilderijen.

Het hof oordeelde dat de klager niet-ontvankelijk was in het eerste klachtonderdeel, omdat artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt geen grondslag biedt voor het beoordelen van schadevorderingen in tuchtrechtelijke procedures. Wat betreft het tweede klachtonderdeel oordeelde het hof dat de notaris als toezichthouder niet verplicht was om de rechtmatigheid van de openbare verkoping ambtshalve te onderzoeken, maar enkel moest toezien op een ordelijk verloop van de veiling. Het hof concludeerde dat de notaris zijn taak naar behoren had uitgevoerd.

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel, dat betrekking had op de verschillen in de verkoopresultaten, oordeelde het hof dat de notaris niet tuchtrechtelijk kon worden verweten voor fouten gemaakt door derden, zoals de veilingmeester of de gerechtsdeurwaarder. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer voor het notariaat, waarbij de klacht van de klager ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.242.119/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/328895 / KL RK 17-175
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 februari 2019
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 4 juli 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 12 juni 2018 (ECLI:NL:TNORARL:2018:20).
De kamer heeft bij beslissing van 11 januari 2018 het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 23 juli 2017, waarbij de klacht van klager deels als kennelijk niet‑ontvankelijk en deels als kennelijk ongegrond is afgewezen, gegrond verklaard.
Bij de bestreden beslissing heeft de kamer klager in het eerste klachtonderdeel van zijn klacht niet‑ontvankelijk verklaard en zijn klacht voor het overige ongegrond verklaard.
1.2.
Hoewel het hof de notaris daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, heeft de notaris geen verweerschrift ingediend.
1.3.
Klager heeft op 5, 8, 12, 14 en 16 november 2018 nadere stukken ingediend. De notaris heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft als het hof ook kennis neemt van de op 14 november 2018 en 16 november 2018 bij het hof ingekomen stukken, die later zijn ingekomen dan de in het procesreglement ter zake genoemde termijn.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 november 2018. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 10 december 2014 is executoriaal beslag gelegd op een aantal klager in eigendom toebehorende schilderijen.
3.2.2.
Op 13 november 2015 is de executoriale verkoop van de schilderijen per deurwaardersexploot aan klager aangezegd door gerechtsdeurwaarder [naam] van [gerechtsdeurwaarderskantoor] te [plaats] (hierna: [gerechtsdeurwaarder] ).
3.2.3.
Op 13 december 2015 heeft, onder toezicht van de notaris, de executoriale verkoop van de schilderijen plaatsgevonden bij een door [X] georganiseerde kunstveiling. [X] trad op als veilingmeester. De notaris heeft op 14 december 2015 een proces-verbaalakte opgemaakt van hetgeen hij tijdens de veiling heeft waargenomen. Aan het proces-verbaal is als bijlage een kavellijst gehecht, met daarop handgeschreven aantekeningen van de notaris.

4.Standpunt van klager

De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:
klager stelt de notaris aansprakelijk voor alle door hem geleden en nog te lijden schade;
klager verwijt de notaris dat hij zich niet heeft vergewist van de rechtmatigheid van de beslaglegging en de daaraan ten grondslag liggende vordering. Volgens klager is de beslaglegging en de daaruit volgende executoriale verkoop niet volgens de wettelijke regels verlopen. Nu de notaris heeft verzuimd om de rechtmatigheid van de beslaglegging en de daaraan ten grondslag liggende vorderingen deugdelijk vast te stellen, heeft de notaris laakbaar gehandeld;
klager verwijt de notaris tevens dat hij onvoldoende heeft toegezien op het ordelijk verloop van de veiling. Dit blijkt volgens klager uit de verschillen tussen de opsomming van geveilde werken in de brief van [gerechtsdeurwaarder] aan hem van 21 september 2016 enerzijds en de door de notaris overgelegde handgeschreven kavellijst anderzijds. Volgens [gerechtsdeurwaarder] zijn 17 van de 20 in beslag genomen schilderijen geveild, terwijl uit de kavellijst blijkt dat 17 schilderijen zijn aangeboden ter veiling waarvan er tien zijn verkocht. Daarnaast worden in de brief van [gerechtsdeurwaarder] andere opbrengsten van de geveilde schilderijen vermeld dan in de kavellijst van de notaris.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel 1
6.1.
Het hof stelt voorop dat de vraag of de notaris aansprakelijk is voor de door klager gestelde, door toedoen van de notaris geleden dan wel te lijden schade, niet ter beoordeling is aan de tuchtrechter, maar aan de civiele rechter. Met de kamer is het hof van oordeel dat artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) geen grondslag biedt voor de beoordeling van een schadevordering in deze tuchtrechtelijke procedure.
De kamer heeft klager dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in dit klachtonderdeel.
Klachtonderdeel 2
6.2.
De notaris stelt zich op het standpunt dat zijn rol tijdens de veiling bestond uit het houden van toezicht op het verloop van de veiling. Hij trad niet op als veilingmeester en hoefde niet de rechtmatigheid van de veiling te toetsen, aldus de notaris.
6.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1 van de Wet ambtelijk toezicht bij openbare verkopingen (hierna: Watov), voor zover hier van belang, is het verboden openbare verkopingen bij opbod, bij opbod en afslag of bij afslag van roerende zaken te houden, anders dan ten overstaan van notarissen of van deurwaarders bij de rechterlijke colleges.
Blijkens de memorie van toelichting bij de Watov (Kamerstukken II, 1970-1971, 10 981, nr. 3) dient de notaris erop toe te zien dat de veiling ordelijk verloopt.
6.4.
Het hof overweegt dat de notaris als toezichthouder in de zin van artikel 1 Watov in beginsel niet is gehouden de rechtmatigheid van de openbare verkoping ambtshalve te onderzoeken. Zijn taak is beperkt tot het erop toezien dat de veiling ordelijk verloopt. Niet gesteld of gebleken is dat de notaris zich niet of niet naar behoren van die taak heeft gekweten. Het hof is dan ook, evenals de kamer, van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 3
6.5.
De notaris voert aan dat hij het tot zijn taak achtte om (handmatig) op een kavellijst bij te houden welke schilderijen werden verkocht, tegen welke prijs en aan welke koper en dat de door hem bijgehouden lijst in het geval van verschil tussen zijn lijst en de namens de veilingmeester bijgehouden computerlijst leidend zou zijn. Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris toegelicht dat zijn (handgeschreven) kavellijst en het computerbestand na de veiling in zijn bijzijn met elkaar zijn vergeleken. De notaris herinnert zich niet dat tijdens die vergelijking een verschil tussen de twee lijsten is geconstateerd.
6.6.
In het door de notaris op 14 december 2015 opgemaakte proces-verbaal van
veiling staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“(…)
4. De resultaten (hamerprijs en biednummer) van iedere geveilde kavel zijn door mij, notaris, genoteerd op een zogenaamde kavellijst.
5. Deze resultaten werden ter plekke eveneens, maar door een derde, in een computerbestand opgenomen.
6. Na de veiling zijn de in het computerbestand opgenomen resultaten vergeleken met de door mij genoteerde resultaten, waarbij de door mij genoteerde resultaten leidend waren.
7. Mijn resultaten worden aan dit proces-verbaal gehecht.
(…)”
6.7.
Het hof stelt voorop dat het door de notaris opgemaakte proces-verbaal van veiling en de daaraan gehechte (handgeschreven) kavellijst van de notaris leidend zijn.
Het computerbestand vertoont één afwijking ten opzichte van de kavellijst van de notaris. In het computerbestand wordt bij kavel 70 geen hamerprijs vermeld, maar uitsluitend een koper, terwijl in de kavellijst van de notaris dezelfde koper en een hamerprijs van € 300,- staan genoteerd.
Naar het oordeel van het hof gaat het hierbij om een kennelijke registratiefout van degene die de resultaten in het computerbestand heeft bijgehouden. Van deze registratiefout in het computerbestand kan de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, reeds omdat klager niet heeft betwist dat de door de notaris genoteerde resultaten leidend zijn en klager niet heeft gesteld dat de door de notaris geregistreerde opbrengst niet aan hem ten goede is gekomen.
6.8.
Evenmin kan de notaris tuchtrechtelijk worden verweten dat het overzicht van geveilde schilderijen met hun opbrengst, zoals vermeld in de brief van [gerechtsdeurwaarder] van 21 september 2016, niet overeenkomt met de (handgeschreven) kavellijst van de notaris. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat fouten gemaakt door [X] of [gerechtsdeurwaarder] de notaris niet tuchtrechtelijk kunnen worden verweten. Dat volgens het overzicht in voormelde brief van [gerechtsdeurwaarder] meer schilderijen zijn verkocht dan volgens de kavellijst van de notaris en in dat overzicht andere opbrengsten worden vermeld, is onvoldoende om aan te nemen dat de notaris zijn taak niet naar behoren heeft uitgeoefend.
Voor zover het derde klachtonderdeel mede inhoudt dat de notaris kan worden verweten dat hij geen poging heeft gedaan over de geconstateerde verschillen opheldering te verkrijgen, mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag. Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris verklaard dat hij contact heeft gezocht met zowel [X] als [gerechtsdeurwaarder] , maar dat zijn pogingen tot het verkrijgen van opheldering geen effect hebben gesorteerd, hetgeen door klager is erkend.
Op grond van het voorgaande acht het hof, evenals de kamer, ook dit klachtonderdeel ongegrond.
6.9.
Aan het aanbod van klager bewijs van zijn stellingen te leveren door middel van het doen horen van getuigen, gaat het hof voorbij, omdat geen feiten of omstandigheden te bewijzen zijn aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze tuchtrechtelijke procedure kunnen leiden dan hetgeen hiervoor is overwogen.
6.10.
Met betrekking tot het verzoek van klager om op de voet van artikel 162 Wetboek van Strafvordering aangifte tegen de notaris te doen van een misdrijf, overweegt het hof dat in deze procedure geen concrete feiten en/of omstandigheden zijn gebleken die tot het doen van een dergelijke aangifte zouden moeten leiden.
6.11.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, A.M.A. Verscheure en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2019 door de rolraadsheer.