ECLI:NL:GHAMS:2019:77

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
200.225.830/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake opheffing beslag en waarheidsplicht in verband met beslagrekest

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de appellanten, bestaande uit de vennootschappen Parcelatoria de Gonzalo Chacón S.A., Compañía Town S.XX, S.L. en PGC New York 1 LLC, tegen de geïntimeerde Propertize B.V. De zaak betreft de opheffing van conservatoire beslagen die eerder door de voorzieningenrechter zijn opgeheven. De appellanten hebben de opheffing van de beslagen aangevochten, stellende dat de voorzieningenrechter in het beslagrekest niet alle relevante feiten naar waarheid heeft weergegeven, zoals vereist door artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De voorzieningenrechter had overwogen dat de appellanten deze verplichting hadden geschonden door belangrijke uitspraken van de Spaanse rechter niet te vermelden, die relevant zijn voor de beoordeling van de hoofdzaak.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de appellanten zijn betrokken bij vastgoedontwikkeling en hebben een joint venture gehad met Procom, een Spaanse vennootschap. Er zijn verschillende juridische procedures gevoerd, zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk, waarbij de appellanten vorderingen hebben ingesteld tegen Procom en Propertize. De appellanten hebben in hoger beroep gevraagd om de beslagen te laten herleven, terwijl Propertize heeft verzocht om de beslagen te handhaven.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de kans van slagen van de vordering van de appellanten zodanig is dat het belang van de appellanten bij het herleven van de beslagen zwaarder weegt dan het belang van Propertize om gevrijwaard te blijven van de beslagen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vordering tot opheffing van de beslagen afgewezen, waardoor de beslagen herleefden. Propertize is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.225.830/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/634261 / KG ZA 17-953
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 januari 2019
inzake

1.PARCELATORIA DE GONZALO CHACÓN S.A.,

gevestigd te Madrid, Spanje,
2.
COMPAÑÍA TOWN S.XX, S.L.,
gevestigd te Madrid, Spanje,
3.
PGC NEW YORK 1 LLC,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
appellanten,
advocaat: mr. S.N.J. Putter te Rotterdam,
tegen
PROPERTIZE B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.D. Vriesendorp te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna PGC, CTS, PGC NY en Propertize genoemd.
PGC, CTS en PGC NY worden gezamenlijk ook PGC c.s. genoemd.
Bij dagvaarding van 29 september 2017 zijn PGC c.s. in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 september 2017, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Propertize als eiseres en PGC c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 november 2018 doen bepleiten, PGC c.s. door mr. Putter voornoemd en door mr. R.M.T. van den Bosch, advocaat te Rotterdam, en Propertize door mr. Vriesendorp voornoemd en door mrs. A.D. Josephus Jitta en F.J.L. Kaptein, advocaten te Amsterdam. Aan beide zijden is gepleit aan de hand van pleitnotities. Exemplaren daarvan zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
PGC c.s. heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
– uitvoerbaar bij voorraad – zal bepalen dat de in de procedure bedoelde beslagen herleven, met veroordeling van Propertize in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Propertize heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van PGC c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft onder 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis de feiten vermeld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld komen de feiten op het volgende neer.
2.1
PGC c.s. houden zich bezig met vastgoedontwikkeling. Propertize houdt zich bezig met vastgoedfinanciering. Zij is indirect aandeelhouder van Procom Desarrollos Urbanos S.A. (hierna: Procom).
2.2
In 2003 zijn PGC en Procom een samenwerking aangegaan ten behoeve van de ontwikkeling van een winkelcentrum met skihal in Valencia, Spanje. Zij hebben daartoe een
joint venturevennootschap opgericht, waarvan zij ieder voor 50% aandeelhouder waren.
2.3
Bij notariële akte van 20 juni 2005 heeft PGC haar aandelen in de
joint ventureaan Procom verkocht voor € 12.920.000,-. Daarbij is afgesproken dat de koopsom in drie (ongelijke) termijnen zou worden voldaan. De derde termijn bedroeg € 6.460.000,- en zou worden voldaan, kort gezegd, op de dag van opening van de skihal. Een dochtervennootschap van PGC bleef verbonden aan het project.
2.4
In 2007 is deze dochtervennootschap uit het project gestapt. Bij notariële akte van 7 maart 2007 (hierna: de wijzigingsakte) zijn de afspraken tussen PGC en Procom gewijzigd. Onder meer is bepaald dat de derde termijn, kort gezegd, uiterlijk op 15 juni 2011 zou worden voldaan. Bij de wijzigingsakte werd PGC vertegenwoordigd door [X] (hierna: [X] ) en Procom door [Y] (hierna: [Y] ).
2.5
In 2009 heeft Procom voor het eerst een civiele procedure tegen PGC ingesteld bij de rechtbank te Madrid. Na tweemaal niet-ontvankelijk te zijn verklaard, heeft zij dit in 2010 voor de derde keer gedaan (hierna: de vernietigingsprocedure). In die procedure vorderde zij de vernietiging van de wijzigingsakte, onder meer op de grond dat Procom niet bevoegd was vertegenwoordigd bij de totstandkoming van deze akte. Verder vorderde Procom, in afwachting van de gevorderde vernietiging, een bevel aan PGC om de wijzigingsakte in depot te geven, zodat die niet zou kunnen worden geëxecuteerd. De rechtbank heeft op 28 december 2010 dat bevel gegeven. In hoger beroep is op 17 januari 2012 de vordering ter zake van het bevel alsnog afgewezen. De vordering tot vernietiging van de wijzigingsakte heeft de rechtbank op 13 november 2013 afgewezen. In hoger beroep is deze uitspraak op 3 februari 2015 bekrachtigd. Het daartegen ingestelde cassatieberoep is op 12 juli 2017 verworpen.
2.6
In maart 2010 heeft PGC aanspraak gemaakt op vervroegde betaling van de derde termijn. In 2012 heeft PGC ter zake daarvan een civiele procedure tegen Procom ingesteld bij de rechtbank te Madrid (hierna: de incassoprocedure). Daarin vorderde zij, kort gezegd, dat de derde termijn zou worden betaald door executie van de wijzigingsakte door tussenkomst van de rechtbank. Een mogelijk verhaalsobject voor de incasso van de derde termijn was een vordering die Procom had op Bank of Ireland. Procom heeft een betaling van Bank of Ireland in dit verband hetzij zelf na ontvangst overgemaakt, hetzij rechtstreeks door Bank of Ireland laten overmaken naar een bankrekening van Propertize in Nederland. In de incassoprocedure heeft de rechtbank Procom bevolen het bedrag over te maken naar de bankrekening van de rechtbank. Aan dit bevel heeft Procom voldaan. Hieruit is in 2012 op last van de rechtbank de derde termijn aan PGC betaald.
2.7
In 2011 heeft Procom een strafklacht tegen [Y] en [X] ingediend op grond van de stelling dat zij strafbaar hebben gehandeld bij de totstandkoming van de wijzigingsakte. Deze strafklacht heeft tot vervolging geleid. In 2014 zijn [Y] en [X] vrijgesproken.
2.8
Op 7 mei 2015 hebben PGC en [X] een strafklacht ingediend tegen (de natuurlijke personen achter) de (middellijk) bestuurders van Procom, op grond van de stelling dat zij strafbaar hebben gehandeld bij de indiening van de strafklacht tegen [Y] en [X] in 2011. Later hebben PGC en [X] de Spaanse rechter verzocht de strafklacht uit te breiden tot [A] , voormalig restructuring manager bij Propertize, (hierna: [A] ) en tot Propertize als civiel aansprakelijke partij. Dit verzoek is in eerste aanleg toegewezen, maar op 23 januari 2017 heeft de Spaanse strafrechter in hoger beroep het verzoek om uitbreiding alsnog afgewezen. Op 17 februari 2017 heeft de Spaanse strafrechter in eerste aanleg de strafklacht afgewezen. PGC en [X] zijn daartegen in hoger beroep gegaan. Op 4 september 2017 (dezelfde datum als de dag van uitspraak van het thans bestreden vonnis van de voorzieningenrechter) heeft de Spaanse strafrechter in hoger beroep bevolen het onderzoek tegen (de natuurlijke personen achter) de (middellijk) bestuurders van Procom voort te zetten, met handhaving van de afwijzing van het verzoek tot uitbreiding van de strafklacht.
2.9
Op 27 september 2016 hebben PGC c.s. bij de rechtbank te Madrid een civiele procedure ingesteld tegen onder meer Propertize (hierna: de hoofdzaak). In die procedure hebben PGC c.s. onder meer gesteld dat Propertize als feitelijk bestuurder van Procom aansprakelijk is voor schade die PGC c.s. hebben geleden door onrechtmatig handelen van Procom, kort gezegd, in verband met de door Procom aangespannen civiele en strafrechtelijke procedures.
2.1
Met verlof van de voorzieningenrechter hebben PGC c.s. op 8 augustus 2017 ten laste van Propertize conservatoire beslagen laten leggen, onder meer op bankrekeningen, intragroepleningen en aandelen van dochtervennootschappen. Deze beslagen dienen ter verzekering van het verhaal van de eis in de hiervoor genoemde hoofdzaak.

3.Beoordeling

3.1
In dit kort geding heeft de voorzieningenrechter op vordering van Propertize de beslagen opgeheven. Haar vonnis is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hoger beroep is erop gericht te bewerkstelligen dat de beslagen herleven.
3.2
In geschil is of PGC c.s. in het beslagrekest de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid hebben aangevoerd, zoals art. 21 Rv voorschrijft. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat PGC c.s. die bepaling hebben geschonden door in het beslagrekest geen informatie op te nemen over de uitspraken van 23 januari 2017 en 17 februari 2017 (zie rov. 2.8 hiervoor). Propertize heeft nog meer feiten en omstandigheden genoemd die niet in het beslagrekest zijn vermeld en die PGC c.s. volgens Propertize daarin hadden moeten vermelden.
3.3
De verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, geldt ook voor de procedure voor het verkrijgen van beslagverlof. In het beslagrekest van PGC c.s. zijn de uitspraken van 23 januari 2017 en 17 februari 2017 niet vermeld. Deze uitspraken werpen licht op de vraag of de eis in de hoofdzaak deugdelijk is, omdat zij afbreuk doen aan de aannemelijkheid van de stelling van PGC c.s. dat Procom onrechtmatig heeft gehandeld door een strafklacht tegen [Y] en [X] in te dienen. Zij zijn echter niet beslissend, zoals hierna zal blijken. Hetzelfde geldt voor de overige in dit verband door Propertize genoemde feiten en omstandigheden. In verband daarmee ziet het hof geen aanleiding om te oordelen dat (reeds) op grond van het bepaalde in art. 21 Rv de beslissing van de voorzieningenrechter tot opheffing van de beslagen in stand zou moeten blijven.
3.4
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding-procedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De rechter zal hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet los geschieden van de vereiste afweging van de wederzijdse belangen. In dit verband verdient opmerking dat een conservatoir beslag ertoe strekt om te waarborgen dat, indien een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de schade die door het beslag is ontstaan.
3.5
Tegen de door PGC c.s. gepretendeerde vordering heeft Propertize, kort gezegd, de volgende verweren aangevoerd:
a. Procom heeft niet onrechtmatig gehandeld. Niet door de vernietigingsprocedure in te stellen en evenmin door de strafklacht tegen [Y] en [X] in te dienen. Ook de wijze waarop Procom die procedures heeft gevoerd, is niet onrechtmatig geweest, evenmin als de handelingen die volgens PGC c.s. onttrekking van een verhaalsbestanddeel opleveren. Er geldt naar Spaans recht een hoge drempel om aansprakelijkheid wegens dit soort gedragingen te kunnen aannemen.
b. Indien Procom onrechtmatig heeft gehandeld, zijn de bestuurders van Procom daarvoor niet aansprakelijk. Er geldt naar Spaans recht een hoge drempel voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid.
c. Propertize kan niet worden aangemerkt als feitelijk bestuurder van Procom. Er geldt naar Spaans recht een hoge drempel voor het aannemen van feitelijk bestuurderschap.
d. De gevorderde schade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Naar Spaans recht komt bij te late betaling van een geldsom slechts overeengekomen of wettelijke rente voor vergoeding in aanmerking, is alleen directe schade toewijsbaar en gelden er hoge eisen voor het aannemen van causaal verband tussen een onrechtmatige gedraging en schade.
3.6
Ad a. Schadeplichtigheid wegens het instellen van een civiele procedure wordt niet snel aangenomen. Dit geldt ook voor schadeplichtigheid wegens de wijze waarop een procespartij in een civiele procedure haar daarbij betrokken belangen behartigt. Het geldt ook voor schadeplichtigheid wegens het indienen van een strafklacht. Nog minder snel wordt in dit verband schade toegewezen die uit meer bestaat dan (werkelijke) proceskosten. Het is aannemelijk dat dit alles ook naar Spaans recht geldt, mede gelet op de door de voorzieningenrechter aangehaalde vertaling van een overweging uit een uitspraak van de Spaanse Hoge Raad van 25 januari 2006.
Daar komt bij dat de uitspraken van 23 januari 2017 en 17 februari 2017 (zie rov. 2.8 hiervoor) afbreuk doen aan de aannemelijkheid van de verwachting dat de Spaanse rechter in de hoofdzaak zal oordelen dat Procom onrechtmatig heeft gehandeld door een strafklacht tegen [Y] en [X] in te dienen (ook al is de uitspraak van 17 februari 2017 in hoger beroep vernietigd). Ook de omstandigheid dat het bestuur van Procom juridisch advies heeft ingewonnen, voordat het de strafklacht indiende, doet afbreuk aan de aannemelijkheid van de verwachting dat de Spaanse rechter in de hoofdzaak zal oordelen dat Procom onrechtmatig heeft gehandeld. Voorshands is immers aannemelijk dat het inwinnen van juridisch advies bijdraagt aan een zorgvuldige besluitvorming.
3.7
Daar staat het volgende tegenover. Zoals Propertize zelf heeft aangevoerd, had de door haar tegen PGC ingestelde vernietigingsprocedure (mede) tot doel dat zij de wijzigingsakte niet zou behoeven na te komen. PGC c.s. hebben gesteld dat Procom van tevoren wist dat er geen basis bestond voor de vernietiging van de wijzigingsakte en dat het de bedoeling was de rechter op het verkeerde been te zetten. In dit verband hebben PGC c.s. zich beroepen op getuigenverklaringen die een zekere steun kunnen geven aan hun stelling dat de gehele organisatie van Procom in elk geval bekend was met de afspraken rond de wijzigingsakte. Het hof kan daarom niet uitsluiten dat voldaan is aan de hoge drempel die het Spaanse recht opwerpt voor aansprakelijkheid wegens, kort gezegd, onrechtmatig procederen.
PGC c.s. hebben ook een beroep gedaan op de soms scherpe wijze waarop de Spaanse rechter de standpunten van Propertize in de vernietigingsprocedure verworpen heeft. Het meest in het oog springt een overweging uit de uitspraak van 17 januari 2012 (zie rov. 2.5 hiervoor), die in vertaling als volgt luidt:
"We should start from the basic principle that a party could not suspend the legal process of collection based on a payment of a public deed simply by presenting a lawsuit arguing for the cancellation of the public deed. There is a priority given to the public deed and the collection process based on public deeds without restricting the right of a party to argue for the cancellation of the public deed but not delaying the implementation of the public deed.
In the current case of granting the injunction, there is a violation of the principle of the priority of the public deed, and this is considered to be a fraud through the use of law (art. 6 section 4 of the Civil Code) in its variant of the procedural fraud (art. 11 section 2 of the Organic Law 6/1985 on the 1st of July from the Judiciary Council)."
Kort gezegd houdt deze overweging in dat sprake is van een door Propertize gepleegde "fraud" door het gebruik van het (civiele) (proces)recht, wegens schending van een beginsel dat verband houdt met de executoriale kracht van de (notariële) wijzigingsakte. In het midden kan blijven in hoeverre deze kwalificatie overeenkomt met de kwalificatie misbruik van procesrecht naar Nederlands recht. In elk geval is te verwachten dat er in de hoofdzaak een zekere overtuigingskracht van de overweging zal uitgaan en draagt de overweging bij aan de aannemelijkheid van de verwachting dat de Spaanse rechter in de hoofdzaak tot dezelfde of een soortgelijke kwalificatie zal komen. Weliswaar heeft deze overweging alleen betrekking op de vordering van Procom om PGC te bevelen de wijzigingsakte in depot te geven, maar dat doet er niet aan af dat de overweging afbreuk doet aan de kans van slagen van het verweer van Propertize. Ook andere overwegingen van Spaanse rechters die PGC c.s. hebben genoemd, doen daar in enige mate afbreuk aan, ook al is niet aannemelijk dat zij de Spaanse rechter binden in de hoofdzaak waarop dit kort geding betrekking heeft.
3.8
Ad b. Partijen zijn het niet eens over de maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid naar Spaans recht. In elk geval moet worden aangenomen dat ook naar Spaans recht aansprakelijkheid van een vennootschap niet zonder meer aansprakelijkheid van haar bestuurders impliceert. In de hoofdzaak zal dus beoordeeld moeten worden of voldaan is aan de vereisten voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid naar Spaans recht. In zoverre heeft Propertize een verweer met een kans van slagen.
Daar staat tegenover dat volgens de eigen stelling van Propertize de bestuurders van Procom nauw betrokken zijn geweest bij de belangrijkste gedragingen die PGC c.s. in de hoofdzaak als zeer onrechtmatig aanmerken. Propertize heeft immers zelf gesteld dat het bestuur van Procom unaniem heeft besloten de vernietigingsprocedure in te stellen en dat ook het besluit om de strafklacht tegen [Y] en [X] in te stellen, unaniem genomen is door het bestuur van Procom. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de Spaanse rechter bestuurdersaansprakelijkheid zal aannemen.
3.9
Ad c. Partijen zijn het niet eens over de maatstaf voor het aannemen van feitelijk bestuurderschap (als beleidsbepaler of anderszins) naar Spaans recht.
Ten tijde van de besluiten om de vernietigingsprocedure in te stellen en de strafklacht tegen [Y] en [X] in te dienen, hield Propertize (indirect) in elk geval 50% en volgens PGC c.s. mogelijk zelfs 100% van de aandelen in Procom.
Verder had Propertize zeggenschap over de bestuurssamenstelling van Procom. De reikwijdte van deze zeggenschap is tussen partijen in geschil. Vanaf 5 oktober 2010 bestond het bestuur uit vijf bestuurders. Vast staat dat twee van hen benoemd werden door een dochtervennootschap van Propertize. Volgens PGC c.s. had Propertize indirect ook
controlover de andere drie bestuurders. Daarnaast staat vast dat [A] heeft ingebeld op de vergadering waarop het bestuur van Procom besloot tot het indienen van de strafklacht. Dit kan een aanwijzing zijn van feitelijke zeggenschap van Propertize over het beleid van Procom in het algemeen en in het bijzonder over de vraag of Procom een strafklacht zou indienen. Gelet op dit alles moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de Spaanse rechter in de hoofdzaak het verweer zal verwerpen. Anderzijds is er ook een reële kans dat de Spaanse rechter in de hoofdzaak zal oordelen dat de betrokkenheid van Propertize bij het bepalen van het beleid van Procom, of anderszins bij de door PGC c.s. aan Procom verweten gedragingen, niet zodanig is dat Propertize aansprakelijk is te achten.
3.1
Ad d. Propertize heeft aangevoerd dat uitsluitend de vergoeding die verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, als schadevergoeding toewijsbaar is. Het is niet te verwachten dat de Spaanse rechter in de hoofdzaak dit standpunt zal volgen. Het door PGC c.s. aan Propertize verweten gedrag behelst immers meer dan vertraging in de voldoening van de derde termijn.
Er is verder een goede kans dat indien de Spaanse rechter tot het oordeel komt dat Propertize als feitelijk bestuurder aansprakelijk jegens PGC is voor onrechtmatig handelen van Procom, hij tevens tot het oordeel zal komen dat ook jegens CTS en PGC NY onrechtmatig is gehandeld. Indien de Spaanse rechter aanneemt dat Propertize een norm heeft geschonden, is het immers goed denkbaar dat hij zal oordelen dat deze norm niet alleen strekt ter bescherming tegen schade zoals PGC die stelt te hebben geleden, maar ook ter bescherming tegen schade zoals CTS en PGC NY die stellen te hebben geleden. Indien het Spaanse recht alleen recht geeft op vergoeding van directe schade, behoeft die rechtsregel niet aan dat oordeel in de weg te staan en dus ook niet aan toewijzing van schadevergoedingen aan CTS en PCG NY. Ook bestaat er een goede kans dat de Spaanse rechter causaal verband zal aannemen tussen de normschending en in elk geval een deel van de gestelde schade. Over het ontbreken van dat causaal verband is onvoldoende gesteld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt voorshands niet in te zien dat indien PGC c.s. Propertize niet hebben gewezen op de gestelde nadelige gevolgen van haar handelen, dit het causaal verband doorbreekt.
3.11
Voordat het hof conclusies trekt, zal het een belangenafweging maken.
3.12
Propertize heeft bij inleidende dagvaarding aangevoerd, verkort weergegeven, dat de beslagen op de bankrekeningen Propertize het hardst raken in haar bedrijfsvoering, omdat op die rekeningen achterstallige huur wordt ontvangen en met die rekeningen de kosten worden betaald van de exploitatie door derden van door Propertize gefinancierd vastgoed. Verder dient Propertize, gelet op de aard van haar werkzaamheden, beschermd te worden tegen lichtzinnig gelegde beslagen en treffen de beslagen Propertize in haar belangen in verband met het financieringsarrangement van haar aandeelhouder Lone Star Fund. Ook vreest Propertize dat zij vanwege de beslagen haar verplichtingen jegens (ex)werknemers niet tijdig zal kunnen voldoen en dat de beslagen jarenlang zullen blijven liggen. Verder is het maar de vraag of en zo ja, wanneer zij de door de beslagen ontstane schade vergoed zal krijgen, aldus Propertize. Vanwege de devolutieve werking van het hoger beroep wordt dit betoog van Propertize in de beoordeling betrokken.
3.13
In hoger beroep heeft Propertize niet veel meer over haar belangen gesteld. Met name is zij niet ingegaan op haar thans bestaande belang bij het voorkomen dat de beslagen herleven. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [B] , chief executive officer van Propertize, verklaard dat Propertize niet bereid is een bankgarantie te doen stellen, omdat Propertize veelvuldig wordt geconfronteerd met allerlei aanspraken van derden en dat haar bedrijfsvoering zou worden geraakt, indien zij telkens voor "dit soort" aanspraken een bankgarantie zou doen stellen. Deze verklaring doet afbreuk aan het gewicht dat aan de belangen van Propertize moet worden gehecht. Propertize heeft immers niet gesteld dat zij niet in staat is een bankgarantie te stellen en ook niet dat zij zwaar in haar belangen zou worden getroffen indien zij dat in dit geval zou doen, en andere gevallen op de eigen merites zou beoordelen.
Verder heeft Propertize weliswaar vraagtekens geplaatst bij de vraag of en wanneer zij haar door de beslagen ontstane schade vergoed zal krijgen, maar dat laat onverlet dat het uitgangspunt dat zij PGC c.s. daarop zal kunnen aanspreken als zij de hoofdzaak wint, ten nadele van haar wordt meegewogen in de belangenafweging.
3.14
PGC c.s. heeft er belang bij te waarborgen dat verhaal mogelijk zal zijn. Aan dit belang is niet reeds voldoende tegemoetgekomen doordat Propertize een jaarverslag over 2016 heeft vastgesteld, waarin staat vermeld:
"If liquidity is needed, additional liquidity will be made available by Lone Star within a reasonable time frame. Furthermore, two additional funding commitment guarantees from Lone Star are in place, one regarding the payment of taxes (maximum € 58 million) and one for litigation payments with a maximum of € 70 million."
en waarbij een goedkeurende accountantsverklaring is afgegeven, en doordat de bestuurders van Procom (volgens Propertize) verzekerd zijn tegen aansprakelijkheid. Uit het jaarverslag kan niet zonder meer worden afgeleid dat Propertize zal betalen indien PGC c.s. de hoofdzaak winnen, of dat zij bij non-betaling verhaal zal bieden in Nederland. Lone Star is gevestigd in het buitenland. Over de voorwaarden van de gestelde aansprakelijkheidsverzekering is niets gesteld. Conservatoir beslag biedt veel meer zekerheid voor verhaal.
3.15
Op grond van voorgaande beoordeling van de kans van slagen van de verweren van Propertize, in hun onderlinge samenhang beschouwd, en in samenhang met voorgaande belangenafweging, komt het hof tot de conclusie dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door PGC c.s. ingeroepen recht. De kans van slagen van de vordering is zodanig dat het belang van PGC c.s. bij het herleven van de beslagen zwaarder weegt dan het belang van Propertize om daarvan gevrijwaard te blijven.
3.16
De beslagen zijn gelegd voor vorderingen van PGC, CTS en PGC NY die respectievelijk zijn begroot op € 1.048.370,-, € 10.905.780,- en € 1.568.170,-. De waarde van de beslagen goederen is voorshands niet duidelijk. In het licht daarvan is onvoldoende aannemelijk dat er een zodanige onevenredigheid bestaat tussen de hoogte van de vorderingen en de waarde van de beslagen goederen dat de beslagen om die reden (gedeeltelijk) niet zouden moeten herleven.
3.17
Propertize heeft betoogd dat PGC c.s. niet hebben aangetoond dat er gegronde vrees bestaat voor verduistering van de aandelen waarop de beslagen gelegd zijn geweest. Dit betoog wordt verworpen. De hiervoor in rov. 2.1-2.10 weergegeven gang van zaken, waarbij zowel Procom als PGC civiele procedures hebben ingesteld en strafklachten hebben ingediend, en waarbij een betaling van Bank of Ireland op een bankrekening van Propertize in Nederland is terechtgekomen, geeft voldoende aanleiding om aan te nemen dat gevaar bestaat voor onttrekking aan toekomstig verhaal.
3.18
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De grieven behoeven geen afzonderlijke bespreking. De vordering tot opheffing van de beslagen zal alsnog worden afgewezen. Reeds hierdoor herleven de beslagen (met dien verstande dat wijzigingen in de rechtstoestand van de beslagen goederen in de periode tussen de opheffing en de vernietiging moeten worden geëerbiedigd). Het is dus niet nodig bij dictum te bepalen dat de beslagen herleven, zoals PGC c.s. blijkens het petitum van de memorie van grieven verlangen. Propertize zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt Propertize in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van PGC c.s. begroot op € 618,- aan verschotten en € 816,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 716,- aan verschotten en € 1.629,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, M.M. Korsten-Krijnen en M.J.J. de Bontridder en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.