ECLI:NL:GHAMS:2019:766

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
200.229.576/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en verzekeringsrecht met betrekking tot mededelingsplicht en causale verband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen tegen London General Insurance Company Limited zijn afgewezen. [appellante] had een verzekering afgesloten die dekking biedt bij arbeidsongeschiktheid, maar London weigerde haar aanspraak op uitkering te honoreren. De kern van het geschil betreft de vraag of [appellante] haar mededelingsplicht heeft geschonden door bepaalde informatie over haar gezondheid niet correct te verstrekken in de gezondheidsverklaring bij de aanvraag van de verzekering. Het hof oordeelt dat [appellante] de vragen in de gezondheidsverklaring niet naar behoren heeft beantwoord, met name de vraag over het gebruik van medicijnen die slechts op recept verkrijgbaar zijn. Het hof stelt vast dat [appellante] op het moment van de aanvraag medicijnen had gekregen voorgeschreven door haar huisarts, wat zij had moeten melden. Het hof concludeert dat de mededelingsplicht van [appellante] niet is nageleefd, wat heeft geleid tot het vervallen van haar recht op uitkering. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de kosten van het geding in hoger beroep toe aan London.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.229.576/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/619032 / HA ZA 16-1181
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 maart 2019
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats]
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. de Vries te Eindhoven,
tegen
LONDON GENERAL INSURANCE COMPANY LIMITED,
in Nederland kantoorhoudend te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. S. Colsen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en London genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 24 november 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2017 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en London als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijk incidentele grief, met een productie;
- memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen met wettelijke rente zal toewijzen met veroordeling van London in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
London heeft - onder aanbieding van bewijs van haar stellingen - geconcludeerd tot (samengevat) bekrachtiging van de bestreden beslissing met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten, te betalen binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen arrest.
[appellante] heeft geconcludeerd tot verwerping van de voorwaardelijk opgeworpen incidentele grief van London, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van London in de proceskosten met nakosten.
[appellante] heeft in incidenteel appel bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellante] heeft op 21 november 2007 bij London een verzekering, genaamd “Postbank Woonlasten Beschermer 0107”, (hierna: de verzekering) afgesloten. Deze verzekering dekt het risico dat een verzekerde vanwege arbeidsongeschiktheid bepaalde vaste lasten niet meer kan voldoen. De verzekering is tot stand gekomen op basis van een door [appellante] op 18 augustus 2007 ingevuld aanvraagformulier. Onderdeel van dit aanvraagformulier was een verkorte gezondheidsverklaring, bestaande uit vijf vragen. De ingevulde gezondheidsverklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:
“[…]
Verkorte gezondheidsverklaring
Heeft u een ziekte, aandoening of letsel? : Nee
Heeft u, in de laatste 12 maanden, uw werkzaamheden voor een periode langer dan 14 dagen als gevolg van een ziekte, aandoening of letsel moeten staken? : Nee
Staat u onder controle van een arts/specialist? : Nee
Gebruikt u medicijnen die slechts op recept verkrijgbaar zijn?(m.u.v. anticonceptie) : Nee
Ontvangt u direct of indirect een uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid? : Nee
[…]”
2.2.
Voorafgaand aan het sluiten van de verzekering, op 15 augustus 2007, heeft [appellante] contact gehad met haar huisarts in verband met rugklachten. Zij heeft voor deze klachten diclofenac 50 mg voorgeschreven gekregen. Op 21 augustus 2007 heeft de huisarts tramadol (50 mg) voorgeschreven in verband met cervicobrachialgie (nek-schouder-armklachten). Op 22 augustus 2007 is in verband met dezelfde klachten oxycodon (10 mg) voorgeschreven. Op 23 augustus 2007 zijn er foto’s gemaakt van de wervelkolom waarbij een versmalling van de tussenwervelschijven op de niveaus van de nekwervels C5-C6 en C6-C7 is geconstateerd. Op 25 oktober 2007 is [appellante] geopereerd aan een (nek)hernia.
2.3.
Op 27 januari 2014 is [appellante] arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van nek-, schouder-, arm- en hoofdpijnklachten. Eind mei 2015 heeft [appellante] verzocht om dekking bij London.
2.4
Na ontvangst van het door [appellante] ingevulde schadeaangifteformulier, inclusief medische machtiging, heeft de medisch adviseur van London de huisarts en de specialisten vermeld op de machtiging aangeschreven.
Daarop heeft de medisch adviseur een verzekeringsgeneeskundig rapport en een arbeidskundig rapport van het UWV ontvangen, alsook de patiëntenkaart van huisartsenpraktijk Vitea Holy-Zuid en de patiëntenkaart van huisarts [X] , en een verklaring van huisartsenpraktijk Parkhof van 1 juli 2015; daarnaast heeft hij een uitdraai van apotheek De Slimme Watering ontvangen en een verklaring van neurochirurg dr. R. Hes van 129 juni 2015, en diverse correspondentie van specialisten.
2.5.
Bij brief van 24 juli 2015 heeft London aan [appellante] meegedeeld de aanspraak op uitkering niet te honoreren. Daarin is onder meer de volgende passage opgenomen:
“(…)
Gelet op het voorgaande had u een tweetal vragen van de verkorte gezondheidsverklaring niet met een “nee” kunnen beantwoorden.
- “Staat u onder controle van een arts/specialist?” Dit had ja moeten zijn, omdat u sinds 2005 in toenemende mate bekend was bij de huisarts met klachten van de linker arm/schouder/nek. En u tevens op 15 augustus 2007 bij de huisarts bent geweest wegens rugklachten.
- “Gebruikt u medicijnen die slechts op recept verkrijgbaar zijn?” Dit had ja moeten zijn, omdat u naproxen gebruikte tijdens ingang van de verzekering en bovendien op 15 augustus 2007 een recept heeft gekregen voor diclofenac.
Op het moment dat u deze vragen met een “ja” had beantwoord, had u een uitgebreide gezondheidsverklaring moeten invullen. Hier had u bovenstaande klachten op moeten vermelden. De medisch adviseur had vervolgens de rugklachten en, na navraag bij uw huisarts en specialist met betrekking tot het gebruik van diclofenac, uw nek- en armklachten uitgesloten van dekking. Wij zullen deze klachten nu alsnog uitsluiten van dekking. Uw hoofdpijnklachten zijn het gevolg van een niet gedekte aandoening. Volgens de voorwaarden bestaat er geen aanspraak op uitkering in geval van arbeidsongeschiktheid indien de arbeidsongeschiktheid is ontstaan, bevorderd of verergerd door een uitgesloten aandoening, ziekte of letsel.
Aangezien u arbeidsongeschikt bent wegens een aandoening, ziekte of letsel die niet onder de dekking van de verzekering vallen, zullen wij uw aanspraak op uitkering in verband met uw arbeidsongeschiktheid niet honoreren en gaan wij over tot sluiten van het dossier.
(…)”

3.Beoordeling

3.1
[appellante] vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat aan London geen beroep toekomt op artikel 7:928 gelezen in verband met artikel 7:930 BW, althans enig beroep op het onvolledig informeren bij de aanvraag dan wel de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst aan de zijde van [appellante] . Tevens vordert zij - kort gezegd - veroordeling van London tot betaling van het bedrag dat London uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst tot aan de dag der dagvaarding aan [appellante] is verschuldigd, en daarna € 1.350,- per maand, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met drie grieven op.
3.2
Grief 1 en 2 zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] haar mededelingsplicht heeft geschonden. Grief 1 ziet in het bijzonder op de overweging dat [appellante] de vraag of zij medicijnen gebruikt die slechts op recept verkrijgbaar zijn niet mocht opvatten in de beperkte zin die zij daaraan volgens haar stellingen heeft toegekend en grief 2 ziet op de overweging dat het feit dat [appellante] de diclofenac in de praktijk niet zou hebben ingenomen, voor zover dit al juist zou zijn, dit oordeel van de rechtbank niet anders maakt.
Grief 3 ziet op de conclusie dat London, indien [appellante] de vragen wel juist had beantwoord, nek-, schouder,- en rugklachten zou hebben uitgesloten van dekking en als gevolg daarvan niet zou hebben uitgekeerd.
3.3
Ter toelichting op grief 1 voert [appellante] aan dat haar mededelingsplicht wordt afgebakend door de door de verzekeraar gehanteerde summiere vragenlijst. Zij hoefde niet meer mede te delen dan waarnaar de verzekeraar middels die lijst heeft gevraagd. Dat London met de bewuste vraag slechts vroeg naar eventueel gebruik van “medicijnen” impliceert dus dat het gebruik van al dan niet door een arts voorgeschreven pijnstillers voor London niet relevant was. In het normale spraakgebruik wordt van medicijnen gesproken in het kader van een (geneeskundige) behandeling. Medicijnen zijn bedoeld ter genezing of voorkoming van ziekte. Dat is de definitie die Van Dale bezigt en die betekenis heeft het woord ook in het dagelijks spraakgebruik. Deze betekenis volgt redelijkerwijs ook uit de overige vragen, waarin wordt gevraagd naar ziekte, letsel of aandoening en het onder controle staan van een arts/specialist. Gelet op deze omstandigheden had [appellante] de vraag niet zo hoeven begrijpen dat London informatie wilde hebben over aan haar voorschreven diclofenac. Dat is immers een pijnstiller, niet voorgeschreven om een aandoening of letsel te genezen. Diclofenac is bovendien ook zonder recept vrij verkrijgbaar, aldus [appellante] .
3.4
London bestrijdt dit. Zij voert aan dat aan [appellante] in de periode voorafgaande aan het invullen van de vragenlijst naast diclofenac ook andere medicijnen waren voorgeschreven, nl. naproxen en carbasalaat. London meent dat [appellante] elk van die medicijnen had moeten vermelden. De vraag naar medicijnen die slechts op recept verkrijgbaar zijn, is duidelijk. De vraag ziet op alle medicijnen die zijn voorgeschreven door een arts. Dat was het geval in alle drie de gevallen. De dosering waarin diclofenac werd voorgeschreven is alleen op recept te verkrijgen.
3.5
Ter toelichting op grief 2 voert [appellante] aan dat zij de vraag niet met ‘ja’ behoefde te beantwoorden omdat zij de voorgeschreven diclofenac niet daadwerkelijk gebruikte. Zij wilde de medicatie slechts in huis hebben in verband met haar aanstaande bruiloft. Het was een zogenaamd ‘indien nodig’- recept. Zij gebruikte de pijnstillers niet. Het woord ‘gebruik’ impliceert dat gevraagd werd naar medicijnen die [appellante] ook daadwerkelijk nodig had. Dat was niet het geval, aldus [appellante] .
3.6
London stelt zich op het standpunt dat onder het begrip ‘gebruik’ tevens valt het laten voorschrijven en ophalen van een medicijn. [appellante] had redelijkerwijs moeten begrijpen dat het feit dat zij enkele dagen voor het invullen van de gezondheidsverklaring het medicijn heeft laten voorschrijven en heeft opgehaald van belang was voor London. Of dat medicijn ook daadwerkelijk wordt ingenomen is daarbij niet bepalend. Dat zou een te beperkte uitleg van de vraag zijn. Overigens acht London de verklaringen van [appellante] op dit punt niet geloofwaardig en meent zij dat die niet stroken met het journaal van de huisarts. Maar zelfs als juist is wat [appellante] daarover zegt, dan hield zij er kennelijk rekening mee dat de eerder ervaren klachten weer zouden opspelen, en wel zodanig dat zij daarvoor zware pijnmedicatie nodig zou hebben. Ook in dat licht had zij London moeten mededelen dat zij onder controle van een arts stond en dat zij medicijnen gebruikte, aldus London.
3.7
Het hof stelt voorop dat een aspirant-verzekerde bij het aanvragen van een verzekering alle feiten moet mededelen waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of hij de verzekering zal willen sluiten en zo ja op welke voorwaarden, afhangt of kan afhangen. Als de verzekeraar gebruikt maakt van een vragenlijst dan moet de aspirant-verzekerde in elk geval begrijpen dat de feiten waarnaar wordt gevraagd in de vragenlijst voor de verzekeraar van belang zijn. Daarbij dient tot uitgangspunt te worden genomen dat een verzekeringnemer een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag mag opvatten naar de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen.
3.8
In het onderhavige geval is sprake van een verzekering van het risico op arbeidsongeschiktheid. De vragen waarover het hier gaat worden gesteld in het kader van een ‘verkorte gezondheidsverklaring’. [appellante] moest redelijkerwijs begrijpen dat de gestelde vragen tot doel hadden om London in staat te stellen zich een oordeel te vormen over het arbeidsongeschiktheidsrisico, en dat London zich daartoe - kort gezegd - een beeld wilde verschaffen van de gezondheidstoestand van [appellante] . Het is in die context dat [appellante] de aan haar gestelde vragen diende te begrijpen.
3.9
Met de vraag ‘
Gebruikt u medicijnen die slechts op recept verkrijgbaar zijn? (m.u.v. anticonceptie)’ vraagt London simpelweg of [appellante] medicijnen op voorschrift van de dokter kreeg. Dat London hiermee slechts het oog zou hebben gehad op medicijnen die tot doel hebben het genezen of voorkomen van ziektes of aandoeningen, en dus niet het bestrijden van pijn, volgt niet uit de letterlijke tekst en past evenmin bij het hiervoor beschreven doel van de vragen. Het hof volgt [appellante] niet in haar betoog dat het woord medicijnen in het gewone spraakgebruik slechts in die beperkte zin wordt gebruikt. Het - ook door de advocaat van [appellante] gebruikte - woord pijnmedicatie wijst reeds op het tegendeel. Het woord medicijnen wordt over het algemeen ook gebruikt voor pijnstillers en andere farmaceutische producten die niet direct een genezende werking hebben. Dat ook London het woord in deze ruimere zin heeft gebruikt volgt – ten overvloede - uit het feit dat zij expliciet heeft toegevoegd dat de vraag geen betrekking heeft op anticonceptiemiddelen. Als de door [appellante] bepleite enge betekenis van het woord medicijnen was bedoeld, was deze toevoeging immers overbodig geweest. Anticonceptiemiddelen zijn evident geen genezende medicijnen.
3.1
Gelet op het doel van de vragen, te weten het verkrijgen van inzicht in de gezondheidstoestand van [appellante] , kan ook redelijkerwijs niet worden aangenomen dat de vraag geen betrekking had op door een arts voorgeschreven pijnmedicatie. Een arts zal dergelijke medicatie immers alleen voorschrijven indien sprake is van zodanige pijnklachten dat deze niet met reguliere, bij de drogist te verkrijgen pijnmedicatie te bestrijden zijn. De aanwezigheid van dergelijke ernstige pijnklachten is zonder meer een omstandigheid die relevant is bij de beoordeling van de gezondheidstoestand van een aspirant-verzekerde. Niet in geschil is dat de door de huisarts voorgeschreven dosis diclofenac slechts op doktersrecept verkrijgbaar is. Dat dit middel in lagere dosering ook bij de drogist te verkrijgen is doet daaraan niet af. Een arts zal een niet zonder recept verkrijgbare hogere dosering van een pijnstiller niet - zoals [appellante] suggereert - voorschrijven aan een patiënt die pijnvrij is en slechts een voorraadje wil hebben voor het geval zij onverhoopt in de toekomst pijn zal krijgen. Dat dit in het onderhavige geval wel zou zijn gebeurd vindt ook geen bevestiging in de aantekeningen van de betreffende huisarts in het huisartsenjournaal. Daarin spreekt hij immers over “rug symptomen/klachten”, waarvoor hij de pijnstillers voorschrijft. Het strookt evenmin met de verdere gang van zaken die uit het medisch dossier volgt. In het bijzonder is daarmee niet te rijmen dat [appellante] op 21 augustus 2007, vier dagen later, al een nog zwaardere pijnstiller kreeg voorgeschreven, te weten tramadol, en daags daarna oxycodon. Dit wijst erop dat [appellante] wel degelijk pijn ervoer en dat de voorgeschreven diclofenac niet afdoende was. Korte tijd later is zij met ernstige pijnklachten naar een specialist verwezen, waarna in oktober 2007 een herniaoperatie volgde. In het licht van deze gang van zaken had het op de weg van [appellante] gelegen haar stelling dat zij geen pijnklachten had en de pijnstillers dus niet nodig had, nader toe te lichten. Het hof verwerpt deze stelling als onvoldoende gemotiveerd.
3.11
Of [appellante] de voorgeschreven diclofenac al dan niet heeft ingenomen, is in dit kader niet relevant. Er was immers kennelijk sprake van door de huisarts als ernstig beoordeelde pijnklachten waarvoor hij medicijnen voorschreef. Bovendien is het hof met London van oordeel dat [appellante] haar stellingen dat zij die medicijnen niet daadwerkelijk gebruikte in het licht van het hiervoor beschreven verloop na 15 augustus 2007, onvoldoende heeft toegelicht. Het hof verwerpt ook die stelling als onvoldoende gemotiveerd.
3.12
De slotsom luidt dat [appellante] op 17 augustus 2007 de vraag of zij slechts op recept verkrijgbare medicijnen gebruikte, met ‘ja’ had moeten beantwoorden en dat zij dat ook redelijkerwijs had moeten begrijpen. Grieven 1 en 2 falen.
3.13
Grief 3 ziet op het causale verband tussen de beantwoording van vraag 4 met ‘nee’ en het vervallen van het recht op uitkering. [appellante] stelt daartoe dat als zij de vraag met ‘ja’ had beantwoord, daarop zou zijn doorgevraagd en zij daarop zou hebben geantwoord dat sprake was van rugklachten. Dat zou mogelijk hebben geleid tot het uitsluiten van dekking van dergelijke klachten. Dit zou niet hebben geleid tot het verliezen van aanspraak op uitkering, omdat de huidige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een failed neck surgery syndrome. [appellante] wijst er voorts op dat zij op 18 augustus 2007 een vragenlijst heeft ingevuld ten behoeve van een zogenaamde ‘Maatwerkverzekering’ en ‘overlijdensrisicoverzekering’ van de Postbank en dat dit heeft geleid tot een aantal aanvullende vragen, waarna het risico onder normale voorwaarden is geaccepteerd.
3.14
London stelt dat bij vermelding van voorgeschreven pijnmedicatie in verband met rugklachten, de medisch adviseur daarop zou hebben doorgevraagd. Als [appellante] daarop naar waarheid zou hebben geantwoord, zou zijn gebleken dat zij de huisarts in de tweeënhalf jaar voorafgaande aan het invullen van de gezondheidsverklaring had bezocht in verband met arm-, schouder-, rug- en nekklachten. Daarop zou [appellante] een uitgebreid medisch acceptatieformulier hebben ontvangen, waarop specifiek wordt gevraagd naar onder meer nek- hoofdpijn-, schouder- en rugklachten. Ook zou zijn gevraagd naar het consulteren van de huisarts of specialist gedurende de voorgaande vijf jaren en het gebruik van medicijnen. Gelet op het thans bekende medisch dossier zou London de nek-, schouder- en armklachten (en daarmee samenhangende) klachten hebben uitgesloten van dekking. [appellante] zou in dat geval op grond van artikel 8, aanhef en onder f van de polisvoorwaarden geen aanspraak hebben kunnen maken op uitkering in verband met de huidige arbeidsongeschiktheid. London heeft haar stellingen onderbouwd met een overgelegde verklaring van haar medisch adviseur.
3.15
Niet in geschil is dat indien [appellante] melding had gemaakt van de aan haar voorgeschreven dosering diclofenac, nadere vragen zouden zijn gesteld door London. [appellante] heeft bovendien niet betwist dat haar bij waarheidsgetrouwe beantwoording van die vragen het door London gehanteerde uitgebreide medisch acceptatieformulier zou zijn toegezonden, en dat dit ertoe had geleid dat London bekend zou zijn geworden met haar bezoeken aan de huisarts in verband met arm-, nek-, schouder- en rugklachten in het verleden en met de gebeurtenissen na 17 augustus 2007, betrekking hebbend op de pijnmedicatie in verband met cervicobrachialgie en de uiteindelijk daarop gevolgde hernia-operatie.
Evenmin is voldoende weersproken dat London als redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken een uitsluiting op die onderdelen zou hebben opgenomen en dat dit zou hebben geleid tot een verval van aanspraak op aan die klachten gerelateerde arbeidsongeschiktheid. De verwijzing naar de acceptatie in het kader van een andere verzekering kan [appellante] niet baten, reeds omdat niet is gebleken dat zij daarbij wel melding heeft gemaakt van de bestaande klachten en het medicijngebruik. Grief 3 faalt eveneens.
3.16
Het voorgaande brengt mee dat de principale grieven falen. Aan bespreking van de voorwaardelijk ingestelde incidentele grief wordt daarom niet toegekomen.
3.17
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in (principaal) appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van London begroot op € 1.952 aan verschotten en € 1.391,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, en bepaalt dat deze kosten binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten moeten zijn voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W.H. Vink, J.F. Aalders en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.