ECLI:NL:GHAMS:2019:752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
23-002647-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging en dreiging zware mishandeling met mes in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2018. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling. De tenlastelegging betrof incidenten die plaatsvonden op 27 april 2017, waarbij de verdachte met een mes steekbewegingen maakte in de richting van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, stellende dat hij niet de dader was en dat het bewijs onvoldoende was. Het hof heeft echter het verweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft de straf verlaagd naar drie maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding van € 1.400,00 toegewezen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002647-18
datum uitspraak: 1 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-659123-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst(streek), althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de handen, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de handen van voornoemde [slachtoffer 1] te prikken en/of te snijden, althans door de handen, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] met een mes te verwonden;
2 primair:
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2];
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen te maken in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of door met een auto met verlaagde snelheid tegen het been van die (naar achteren lopende) [slachtoffer 2] aan te (blijven) rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de rechtbank.

Bespreking van het ter terechtzitting gevoerde verweer

De raadsvrouw heeft vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit en daartoe aangevoerd dat overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte degene is over wie de aangevers hebben verklaard. De verdachte heeft verklaard dat hij de auto had uitgeleend aan een ander, die er op die dag gebruik van maakte. Het signalement dat de aangever [slachtoffer 2] en een getuige hebben gegeven past niet goed bij de verdachte, terwijl de herkenning door aangever [slachtoffer 1] aan de hand van de meervoudige fotoconfrontatie niet stellig of voldoende betrouwbaar is om als deugdelijk bewijs te dienen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Het alternatieve scenario van de verdediging, dat er op neerkomt dat niet de verdachte maar iemand anders in de auto zat ten tijde van de ten laste gelegde feiten, wordt weerlegd door de inhoud van de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen.
Daar komt bij dat de verklaring van de verdachte niet verifieerbaar is; het dossier biedt daar geen handvatten voor. De verdachte heeft de personalia van de persoon aan wie hij volgens hem die dag zijn auto had uitgeleend niet willen geven, noch andere concrete verifieerbare informatie willen verschaffen, ondanks dat hij daartoe uitdrukkelijk is bevraagd ter terechtzitting in hoger beroep.
Ook anderszins is het geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
Het hof ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd met betrekking tot de verklaring die [slachtoffer 1] over de hem getoonde foto’s bij de meervoudige fotoconfrontatie heeft afgelegd geen reden om die verklaring als onbetrouwbaar aan te merken. Ook overigens is het hof niet gebleken dat de meervoudige fotoconfrontatie niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Het door aangever [slachtoffer 2] en de getuige [getuige] genoemde signalement van de dader wijkt niet in die mate af van het uiterlijk van de verdachte dat om die reden aan de hiervoor genoemde verklaring van [slachtoffer 1] getwijfeld zou moeten worden.

Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte vanuit zijn auto met een mes een prikbeweging (het hof begrijpt: een stekende beweging) in de richting van [slachtoffer 2] heeft gemaakt. Dat deze stekende beweging was gericht op een vitaal deel van het lichaam van [slachtoffer 2] kan evenwel niet worden vastgesteld, zodat het bewijs ontbreekt dat de verdachte het opzet had (al dan niet in voorwaardelijke zin) op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op 27 april 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst van [slachtoffer 1].
2
subsidiair:
hij op 27 april 2017 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling door met een mes een steekbeweging te maken in de richting van het lichaam van [slachtoffer 2] en door met een auto tegen het been van [slachtoffer 2] aan te rijden.
Hetgeen onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Het hof neemt met uitzondering van bewijsmiddel 7 over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de bijlage bij het vonnis waarvan beroep.
Het hof laat in bewijsmiddel 4 de volgende zin weg: “
Ik zag hem prikken en ben toen meteen naar achteren gestapt zodat hij mij niet kon raken.”
Het hof laat in bewijsmiddel 5 het woord “kale” weg in de zin “
Ik zag in de auto een blanke kale man rond de 50 jaar zitten, hij droeg een grijs T-shirt en zag er dik uit.”

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor deze feiten tot dezelfde straf zal worden veroordeeld.
De raadsvrouw heeft betoogd dat indien het ten laste gelegde feit kan worden bewezen bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn medische situatie en blanco strafblad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling. Zonder enige aanleiding heeft de verdachte meermalen vanuit zijn auto met een mes een voetganger in de richting van zijn borst gestoken. Zoals algemeen bekend is de borst een zeer kwetsbaar lichaamsdeel. Het slachtoffer heeft ten koste van diverse afweerverwondingen aan zijn handen zwaar letsel kunnen voorkomen. Toen vervolgens een omstander het slachtoffer te hulp wilde schieten en wilde voorkomen dat de verdachte zou wegrijden, is de verdachte met zijn auto tegen het been van deze omstander gereden en heeft hij met zijn mes een stekende beweging in diens richting gemaakt.
Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers.
Het slachtoffer van de poging tot zware mishandeling heeft schriftelijk laten weten dat hij nog steeds in behandeling is van een psycholoog en psychiater en dat hij op straat nog steeds angstig is. Het hof rekent het de verdachte aan dat deze incidenten tijdens de viering van Koningsdag midden op de dag in de drukte van een vrijmarkt hebben plaatsgevonden, zodat veel omstanders, waaronder kinderen, zullen zijn geconfronteerd met dit geweld. Dit handelen van de verdachte kan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving doen ontstaan of versterken.
Gezien de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze heeft begaan, komt slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2019 niet eerder veroordeeld. Het hof ziet hierin en in de overige door de raadsvrouw genoemde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om een andere dan een vrijheidsbenemende straf op te leggen. Daarvoor zijn de feiten volgens het hof te ernstig. Wel zal het hof enigszins in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat het de verdachte vrijspreekt van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging, terwijl de vordering van de advocaat-generaal is gebaseerd op de bewezenverklaring van beide feiten zoals primair ten laste gelegd.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot (immateriële) schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.400,00 te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De inhoud of hoogte van de vordering is niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
24 (vierentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 april 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 februari 2019.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]