ECLI:NL:GHAMS:2019:751

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
23-004348-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met betrekking tot sportfietsen, strafmaatoverweging in het licht van dreigende ISD maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van diefstal in vereniging van twee sportfietsen op 11 juni 2017 te Overveen, gemeente Bloemendaal. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een sportfiets van het merk Ghost en een sportfiets van het merk Specialized, toebehorende aan een slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal, waarbij het hof de betrouwbaarheid van de herkenningen door verbalisanten heeft overwogen. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof achtte de herkenningen door drie verbalisanten voldoende betrouwbaar om tot een bewezenverklaring te komen.

De strafmaat werd bepaald op zes weken gevangenisstraf, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een brutale diefstal op klaarlichte dag, waarbij de fietsen van het dak van een auto waren gestolen op een afgesloten parkeerterrein. Het hof weigerde om rekening te houden met een mogelijke toekomstige ISD-maatregel, omdat niet duidelijk was of deze daadwerkelijk zou worden opgelegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004348-17
datum uitspraak: 1 februari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 24 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-163405-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2017 te Overveen, gemeente Bloemendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere fiets(en), te weten een (sport)fiets van het merk/type Ghost Miss 5000, kelur wit en/of een (sport)fiets van het merk/type Specialized Camber Evo 29, kleur zwart, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere straf oplegt en een andere bewijsconstructie hanteert.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2017 te Overveen, gemeente Bloemendaal, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen fietsen, te weten een sportfiets kleur wit en een sportfiets van het merk/type Specialized Camber Evo 29, kleur zwart, toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL100-2017122076-1 van 14 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 1-3 met bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 juni 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Ik doe aangifte van diefstal van twee sportfietsen die tussen 11 juni 2017 te 16.30 uur en 12 juni 2017 te 21.30 uur zijn gestolen vanaf het fietsenrek dat op het dak van mijn personenauto – een BMW - was geplaatst. Mijn auto was geparkeerd op het afgesloten parkeerterrein van het appartementenhotel “Poort van Bloemendaal” te Overveen, gemeente Bloemendaal. Toen ik 12 juni 2017 omstreeks 21:30 uur bij het hotel terugkwam liep ik naar mijn auto en zag ik dat de twee fietsen ontbraken vanaf het fietsenrek. Bij de diefstal werden de goederen zoals genoemd in de bijlage goederen, weggenomen.
In deze bijlage wordt vermeld: Specialized Model: Camber Evo 29.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017122076-2 van 15 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 15-27).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 23 juni 2017 heb ik, verbalisant, de camerabeelden bekeken die waren vastgelegd door de camera’s van het Appartementenhotel Bloemendaal te Overveen. Deze beelden zijn gemaakt op 11 juni 2017.
Ik zie op de camerabeelden dat het licht is buiten op het moment van de diefstal. Op deze beelden is te zien dat twee mannen lopen naar de BMW van aangever. Vervolgens halen zij daar eerst een zwarte en vervolgens een witte fiets van af en rijden zij weg in de richting van Zandvoort.
Deze twee mannen zijn eerder langs het hotel gelopen. Ik zie dat man 2 zijn donkere jas uitdoet. Ik zie vervolgens dat hij een blauwe jas aandoet die van man 1 is. Om 20:29 uur zie ik de mannen teruglopen het hekje over het parkeerterrein op. Ik zie dat man 2 op de uitkijk gaat staan en man 1 bij de fietsen op het dak van de BMW gaat kijken. Ik zie dat hij met zijn handen omhoog gaat om de fietsen nabij het zadel te pakken. Om 20:40 uur lopen de twee mannen weer naar de BMW. Ik zie duidelijk man 1 eerst bij de BMW van aangever staan waarbij man 2 op een kleine afstand staat te kijken. Vervolgens zie ik dat de eerste fiets die van de auto wordt gepakt bijna valt. Ik zie dat man 2, man 1 helpt met de fiets door deze vast te pakken en gezamenlijk zetten zij deze fiets op de grond. Ik zie dat zij gezamenlijk een tweede fiets er af tillen. Vervolgens loopt man 2 naar de eerste fiets die bij de Mini was gestald en man 1 pakt de tweede fiets en samen rijden zij weg in de richting van Zandvoort.
3. Een proces-verbaal herkenning van persoon door opsporingsambtenaar met nummer PL1100-2017122076-4 van 9 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 40-43).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op dinsdag 8 augustus 2017 zag ik een aandachtsvestiging, waarin afbeeldingen werden getoond van personen en de volgende informatie werd gegeven: de personen op de afbeeldingen worden verdacht van fietsendiefstal gepleegd in Bloemendaal aan Zee.
De persoon rechts op beide afbeeldingen herken ik als [verdachte], geboren [geboortedag] 1989. Ik ken [verdachte] ambtshalve, ik heb hem staande gehouden bij een verdachte situatie in Zandvoort. Ik heb de verdachte langere tijd gesproken en gezien. Ik heb de verdachte later aangehouden.
Ik herken [verdachte] aan zijn slanke postuur, lichaamslengte, opvallende oren, zijn spitse neus, opgeschoren kapsel en baardgroei. Ten tijde van zijn staande houding was het haar van verdachte meer opgeschoren, echter herkende ik verdachte wel aan de positie van zijn inhammen en zijn achterover gekamde haren.
4. Een proces-verbaal aanvullend met nummer PL1100-2018101837-2 van 26 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (los opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
De manier van herkenning is ambtshalve geweest. Ik heb een melding afgehandeld waarbij ik langdurig in nauw contact met [verdachte] ben geweest. Kenmerkend aan de vorm van [verdachte] zijn gezicht is dat hij een ovaal hoofd heeft. Hij heeft kleine, opvallende naar buiten staande oren en een spitse neus. De inhammen van zijn haargroei zijn redelijk hoog ingesneden. Tezamen met zijn baardgroei en opgeschoren haar heb ik geen enkele twijfel en ik herkende het gezicht direct.
5. Een proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar met nummer PL1100-2017122076 van 7 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 44-48).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 10 augustus 2017 werd de verdachte [verdachte] aangehouden ter zake een winkeldiefstal. Na onderzoek bleek dat de verdachte gesignaleerd stond voor een fietsendiefstal, op 11 juni 2017 gepleegd. Nadat ik de verdachte had gehoord, heb ik de bijgeleverde stills bekeken. Van deze fietsendiefstal bleken camerabeelden aanwezig, waarvan stills mij per e-mail werden toegezonden. Ik herken de verdachte van de fietsendiefstal op de stills voor honderd procent als [verdachte]. Ik herken hem aan de vorm van zijn gezicht, de stand van zijn ogen, zijn spitse neus en haargrens.
6. Een proces-verbaal aanvullend met nummer PL1300-2017170744-20 van 7 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (los opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Na het inlezen van het dossier van de fietsendiefstal in Overveen en het bekijken van de stills, ben ik naar de verdachte [verdachte] gegaan in het cellencomplex teneinde hem een verdachtenverhoor af te nemen. Daar (het hof begrijpt: Hoewel) de verdachte [verdachte] geen medewerking gaf aan het verhoor, heb ik hem wel in persoon een aantal minuten gesproken. Ik kan, na het zienv
an de verdachte [verdachte] stellen dat hij voor honderd procent dezelfde verdachte is, als de verdachte die op de stills te zien is. Ik herken de verdachte [verdachte] op de foto’s aan zijn diepliggende, bijna priemende ogen en zijn ovale vorm van zijn gezicht. De verdachte heeft een hoge haargrens, met daarin ook hoog opgetrokken inhammen aan de voorzijde.
7. Een proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar met nummer PL1100-122076 van 11 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 49-51).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 11 augustus (2017) zag ik een aandachtsvestiging waarin een afbeelding werd getoond van een persoon en de informatie werd gegeven dat de afgebeelde persoon betrokken is bij een diefstal in vereniging van twee fietsen. De persoon met de donkere haren, donkere jack en witte sneakers herken ik als [verdachte], geboren [geboortedag] 1989. Ik ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. Op donderdag 10 augustus 2017 is [verdachte] door mij aangehouden ter zake winkeldiefstal. Ik herkende [verdachte] direct aan zijn gelaat, de stand van zijn oren en neus. Tevens droeg [verdachte] zijn haar op dezelfde wijze als op de foto.

Ter terechtzitting gevoerde verweren

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat de verdachte ontkent bij de diefstal betrokken te zijn geweest en getwijfeld moet worden aan de herkenningen door verbalisanten. Het hof overweegt als volgt.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat met herkenningen zorgvuldig moet worden omgegaan. Gelet op de stelligheid en gedetailleerdheid van de herkenningen door drie verbalisanten, die de verdachte eerder in persoon hadden gezien - ieder voor zich en in onderling verband bezien - acht het hof deze zodanig betrouwbaar dat kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is geweest die betrokken is geweest bij de diefstal van de twee sportfietsen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte tot dezelfde straf zal worden veroordeeld.
De raadsman heeft betoogd dat indien het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met het feit dat hoogstwaarschijnlijk op korte termijn de ISD maatregel aan de verdachte zal worden opgelegd. Een gevangenisstraf voor het ten laste gelegde feit zou de ISD maatregel kunnen doorkruisen. In dat kader verzoekt de raadsman slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen of artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toe te passen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan de diefstal van een tweetal sportfietsen.
Daarbij rekent het hof het de verdachte in het bijzonder aan dat de diefstal op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden. De fietsen zijn gestolen vanaf het dak van een auto die juist op een afgesloten parkeerterrein van het hotel was geparkeerd. De verdachten zijn brutaalweg op de gestolen fietsen weggereden en zijn tenslotte geraffineerd te werk gegaan, door onderling van jas te wisselen.
Dit is een ernstig feit en de verdachte heeft door zijn handelen er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Het feit heeft naast schade veel hinder en overlast veroorzaakt voor de gedupeerden, in dit geval een Duits gezin dat op vakantie was in Nederland.
Wat betreft het verweer om bij de strafmaat al rekening te houden met een mogelijk op te leggen ISD maatregel, overweegt het hof dat op dit moment niet duidelijk is of deze maatregel daadwerkelijk zal worden opgelegd en per wanneer. Derhalve wil het hof bij het bepalen van de op te leggen straf niet vooruit lopen op een eventuele toekomstige ISD maatregel en het zal daarom geen toepassing geven aan artikel 9a Sr of slechts een voorwaardelijke straf opleggen.
Tot slot is blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2019 hij eerder voor vermogensdelicten, waaronder diefstallen, onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Gelet op de recidive en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van zes weken passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.306,92. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de verdediging deze vordering heeft betwist en nadere bewijslevering van de zijde van de benadeelde partij nodig is. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 februari 2019.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]