ECLI:NL:GHAMS:2019:713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
200.248.243/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de kinderen [kind A] en [kind B] onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep gesteld dat de kinderen niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat zij zich leeftijdsadequaat ontwikkelen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter betoogd dat er wel degelijk zorgen zijn over de opvoedingsvaardigheden van de ouders en dat de kinderen in een gesloten gezinssysteem opgroeien, wat hun ontwikkeling zou bedreigen.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de ouders openstaan voor hulpverlening, maar dat er zorgen zijn over hun opvoedingscapaciteiten. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de ouders zorgvuldig gewogen, inclusief rapporten van de Raad en verklaringen van de jeugdzorgwerker. Het hof concludeert dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen onvoldoende zijn bevestigd en dat er geen ernstige bedreiging is voor hun ontwikkeling. De ouders hebben in het verleden hulp gezocht en zijn bereid om samen te werken met de hulpverlening.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd, omdat niet is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. De kinderen blijven bij de ouders wonen, en het hof heeft het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.248.243/01
zaaknummer rechtbank: C/15/269881 / JU RK 18-215
beschikking van de meervoudige kamer van 26 februari 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. van Rooij te Haarlem,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn overigens aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] );
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 23 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder en de vader (hierna tezamen ook: de ouders) zijn op 19 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 23 juli 2018.
2.2
De raad heeft op 6 december 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de ouders van 11 januari 2019 met bijlagen, ingekomen op 11 januari 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door de heer Koops,
- de GI, vertegenwoordigd door de huidige gezinsmanager en de voormalige jeugdzorgwerker.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind A] , [in] 2009 te [geboorteplaats] , en
- [kind B] , [in] 2008 te [geboorteplaats] .
[kind A] en [kind B] (hierna tezamen ook: de kinderen) wonen bij de ouders. Het gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de moeder. De vader heeft de kinderen niet erkend.
3.2
Uit een eerdere relatie van de moeder is de minderjarige [C] geboren [in] 2001 (hierna te noemen: [de minderjarige] ). [de minderjarige] is in 2017 aangehouden wegens verdenking van moord/doodslag. In 2018 is hij door de rechtbank Noord-Holland veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden en een PIJ-maatregel.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 februari 2018 is de behandeling van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen aangehouden in afwachting van een aanvullende rapportage van de raad, waarbij gesproken is met de kinderen en de school.
3.4
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de raad van 29 januari 2018 en een aanvullend rapport van de raad van 4 juli 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 juli 2018 tot 23 juli 2019.
4.2
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De ouders betogen dat de kinderrechter de kinderen ten onrechte onder toezicht heeft gesteld en voeren daartoe onder andere het volgende aan. De kinderen worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij ontwikkelen zich leeftijdsadequaat en laten geen zorgelijke signalen zien, hetgeen ook erkend wordt door de school. In tegenstelling tot hetgeen de raad stelt, is bovendien geen sprake van een gesloten gezinssysteem. De ouders praten geregeld met de kinderen en beantwoorden al hun vragen op kindniveau. De moeder erkent dat de situatie met [de minderjarige] zwaar is, maar zij is niet overbelast. Daarnaast staan de ouders open voor de hulpverlening. Zij hebben in het verleden zelf hulp gezocht bij het Jeugdteam voor [de minderjarige] en werken ook nu mee aan de hulpverlening van de GI. Er is dan ook niet aan de gronden voor een ondertoezichtstelling voldaan, aldus de ouders.
5.3
De raad betoogt dat de kinderrechter de kinderen terecht en op goede gronden onder toezicht heeft gesteld en voert daartoe onder andere het volgende aan. De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij groeien op in een zeer gesloten gezinssysteem, dat op dit moment spanningsvol is gelet op de strafrechtelijke procedure tegen hun broer. De kinderen voelen weinig ruimte om dingen met hun ouders te bespreken. Ook zijn er zorgen over de opvoedingsvaardigheden en de draagkracht van de ouders en over praktische zaken. Zo hebben de ouders geen gezamenlijk gezag geregeld en heeft de vader de kinderen niet erkend. Daarnaast zien de ouders de zorgen onvoldoende in en hebben zij geen hulpvraag. Hoewel de ouders wel open lijken te staan voor opvoedondersteuning, krijgt de hulpverlening moeilijk zicht op hoe het met de kinderen gaat. Een gedwongen kader is aldus nog steeds noodzakelijk, aldus de raad.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het gezin na de bestreden beschikking enige tijd op de wachtlijst heeft gestaan voor een nieuwe gezinsmanager. De huidige gezinsmanager is sinds oktober 2018 bij het gezin betrokken. Zij heeft tot nu toe twee gesprekken met de ouders gevoerd. Indien de bestreden beschikking wordt bekrachtigd zal de GI de zorgen over de kinderen en de opvoedvaardigheden van de ouders verder onderzoeken en ambulante hulpverlening van de Opvoedpoli inzetten. Ook daarvoor is een wachtlijst van drie tot zes maanden.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder andere het volgende gebleken. De raad is in mei 2017 betrokken geraakt bij het gezin na een melding van de politie over de inverzekeringstelling van [de minderjarige] . Aangezien tijdens het strafonderzoek naar [de minderjarige] forse zorgen over hem en over het gezinssysteem naar voren kwamen, heeft de raad besloten om het onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek met betrekking tot [kind A] en [kind B] . Uit het raadsrapport van 29 januari 2018 blijkt dat de opvoedomgeving van de kinderen op dat moment zorgelijk was. Na de inverzekeringstelling van [de minderjarige] was de moeder emotioneel en overbelast. De ouders hadden de kinderen in eerste instantie niet verteld wat gaande was rondom [de minderjarige] en ook de school van de kinderen was niet ingelicht. Hierdoor werden de kinderen onvoldoende ondersteund in het missen van hun broer en ontstond bovendien het risico dat de kinderen in de buurt geconfronteerd zouden worden met hetgeen rond [de minderjarige] speelde. Volgens de raad is daarnaast sprake van een zeer gesloten gezinssysteem, waarin voor [kind A] en [kind B] weinig ruimte is om hun gedachten en gevoelens te uiten en om vragen te stellen. De ouders hebben een ‘overbeschermende’ houding en zien de zorgen volgens de raad onvoldoende in. De jeugdzorgwerker van de GI die voor de bestreden beschikking in het drangkader bij het gezin betrokken was (en wekelijks bij hen over de vloer kwam) deelt de zorgen van de raad echter niet. Volgens hem zijn de ouders zeer betrokken bij de kinderen en beschikken zij over voldoende pedagogische kwaliteiten. De ouders en de kinderen zijn weliswaar geen praters, maar zij vinden voldoende steun bij elkaar. Uit het aanvullende rapport van 4 juli 2018 en het verhandelde ter zitting is daarnaast gebleken dat de ouders de kinderen inmiddels verteld hebben dat [de minderjarige] iets ergs heeft gedaan en dat hij daarom in de gevangenis zit. Ook de school hebben zij ingelicht. De kinderen gaan elke week bij [de minderjarige] op bezoek en ervaren de bezoeken als prettig. Voorts is bij de ouders meer draagkracht ontstaan. Zij erkennen dat zij een moeilijke periode zijn doorgegaan en dat zij in het begin emotioneel en overbelast waren. Inmiddels gaat het echter beter en zijn zij bezig met de verwerking van hetgeen is gebeurd. De moeder heeft psychologische hulp gezocht. Tot slot is gebleken dat de kinderen zich goed ontwikkelen. Uit zowel het raadsrapport van 29 januari 2018 als het aanvullende rapport van 4 juli 2018 blijkt dat er geen kindsignalen zijn en dat het goed met hen gaat op school. Zij nemen geregeld vriendjes en vriendinnetjes mee naar huis en volgens de ouders voelen de kinderen zich vrij om vragen te stellen en alles te bespreken.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat zowel ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking, als thans niet is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van de kinderen. Hoewel het hof het beschermingsonderzoek naar de kinderen gelet op de situatie met [de minderjarige] begrijpelijk acht en de resultaten uit het raadsonderzoek reden gaven tot zorg, is het hof van oordeel dat de zorgen onvoldoende zijn bevestigd om een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen aan te nemen. Er zijn geen kindsignalen, het gaat goed met de kinderen op school en de ouders hebben naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat zij wel met de kinderen communiceren. Ook de jeugdzorgwerker van de GI die voor de bestreden beschikking bij het gezin betrokken was, deelt de zorgen van de raad niet. Voorts is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de zorg die nodig is door de ouders niet wordt geaccepteerd en niet in het vrijwillig kader kan plaatsvinden. Het hof overweegt daartoe dat de ouders in het verleden zelf hulp hebben gezocht voor [de minderjarige] en dat zij een goede werkrelatie hadden met de voormalige jeugdzorgwerker van de GI. De GI heeft ter zitting in hoger beroep bovendien verklaard dat de ambulante hulpverlening van de Opvoedpoli ook in het vrijwillig kader kan plaatsvinden en de ouders hebben zich bereid verklaard om hieraan mee te werken. Het hof gaat dan ook ervan uit dat de ouders dit in het belang van de kinderen zullen doen.
5.7
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen nu niet is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van de kinderen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. M Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 26 februari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.