ECLI:NL:GHAMS:2019:710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
200.235.213/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mentorschap en de benoeming van een onafhankelijke mentor in het belang van betrokkene

In deze zaak gaat het om de benoeming van een mentor voor [betrokkene], die onder curatele is gesteld en verstandelijk en lichamelijk beperkt is. [zus van betrokkene] heeft in hoger beroep verzocht om benoeming tot mentor, maar de kantonrechter heeft een professionele mentor, mevrouw [A], benoemd. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat het in het belang van [betrokkene] noodzakelijk is dat haar bewindvoerder en mentor constructief kunnen samenwerken met de zorginstelling waar zij verblijft. Het hof oordeelt dat de huidige mentor, in samenwerking met [broer van betrokkene], al enkele werkzaamheden heeft verricht en dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat zij deze niet naar behoren heeft uitgevoerd. De verhouding tussen [zus van betrokkene] en [broer van betrokkene] is ernstig verstoord, wat een constructieve samenwerking in de weg staat. Het hof concludeert dat de benoeming van een onafhankelijke mentor in het belang van [betrokkene] is en dat het verzoek van [zus van betrokkene] om als tweede mentor te worden benoemd niet kan worden ingewilligd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.235.213/01
Zaaknummer rechtbank: 6106564 CB VERZ 17-80 jb
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 februari 2019 inzake
[Y] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [zus van betrokkene] ,
advocaat: mr. M.C. Kelderman te Haarlem,
en
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [A] (hierna ook: de mentor);
- [Z] (hierna: [broer van betrokkene] );
- [X] (hierna: [betrokkene] );
- Budgetondersteuning Nederland B.V. (hierna: Budgetondersteuning).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Haarlem, van 13 december 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[zus van betrokkene] is op 6 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 13 december 2017.
2.2.
[broer van betrokkene] heeft op 16 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van Budgetondersteuning van 5 september 2018, ingekomen op 6 september 2018;
- een brief van Budgetondersteuning van 12 oktober 2015, ingekomen op 15 oktober 2018 (bericht dat bewindvoerder niet ter zitting aanwezig zal zijn);
- een journaalbericht van de zijde van Buijs van 25 oktober 2018 met bijlage(n), ingekomen op 26 oktober 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [zus van betrokkene] , bijgestaan door haar advocaat;
- [broer van betrokkene] , bijgestaan door mr. F.J. Mascini, advocaat te Haarlem.
2.5.
De mentor is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter zitting in hoger beroep.
2.6.
Op 12 december 2018 heeft mr. H.A. van den Berg, raadsheer in het gerechtshof Amsterdam, als raadsheer-commissaris [betrokkene] in [zorginstelling] te [plaats] (waar zij verblijft) gehoord, in aanwezigheid van de griffier mr. E.E. Kraan. Tevens was aanwezig de begeleidster van [betrokkene] , mevrouw [N] . Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan op 27 december 2018 een afschrift is verstuurd naar mr. Kelderman, mr. Mascini en de mentor met het verzoek daarop voor 18 januari 2019 te reageren.
2.7.
Mr. Kelderman heeft bij brief van 15 januari 2019, ingekomen op 16 januari 2019, gereageerd.
2.8.
[broer van betrokkene] heeft bij brief van 27 januari 2019, ingekomen op 29 januari 2019, gereageerd. Deze brief is geretourneerd en maakt geen deel uit van de processtukken.

3.De feiten

3.1.
[betrokkene] is geboren [in] 1950. [zus van betrokkene] en [broer van betrokkene] zijn respectievelijk de zus en de broer van [betrokkene] . Hun ouders zijn overleden; de vader op 3 juli 1997 en de moeder op 6 november 2011.
3.2.
[betrokkene] is bij beschikking van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 17 oktober 1995 onder curatele gesteld. Bij beschikking van diezelfde rechtbank van 18 november 1997 is [broer van betrokkene] benoemd tot curator van [betrokkene] .
3.3.
[broer van betrokkene] is bij het testament van de moeder benoemd tot enig erfgenaam en tot executeur testamentair.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang:
- verstaan dat de ondercuratelestelling is opgeheven met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
- met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan een bewind wegens de geestelijke en/of lichamelijke toestand ingesteld over de goederen die [betrokkene] (zullen) toebehoren;
- [broer van betrokkene] en Budgetondersteuning benoemd tot bewindvoerders;
- bepaald dat Budgetondersteuning zich uitsluitend bezighoudt met de belangenbehartiging van [betrokkene] inzake de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder;
- met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan een mentorschap ingesteld ten behoeve van [betrokkene] en met ingang van die datum [A] tot mentor benoemd.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van [zus van betrokkene] de ondercuratelestelling van [betrokkene] om te zetten in een onderbewindstelling en mentorschap, met benoeming van een professionele functionaris tot bewindvoerder en haarzelf tot mentor.
4.2.
[zus van betrokkene] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre):
- primair: haar te benoemen tot mentor van [betrokkene] ;
- subsidiair: haar te benoemen tot (tweede) mentor naast de reeds benoemde mentor mevrouw [A] , met de bepaling dat laatstgenoemde benoemd zal zijn voor de duur van de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van [betrokkene] ;
- meer subsidiair: haar te benoemen tot (tweede) mentor naast de reeds benoemde mentor mevrouw [A] .
4.3.
[broer van betrokkene] verzoekt de verzoeken van [zus van betrokkene] in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Op grond van artikel 1:450 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen te zijnen behoeve een mentorschap instellen.
Op grond van artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Op grond van lid 4 wordt tenzij het vorige lid is toegepast indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
5.2.
[zus van betrokkene] is van mening dat de kantonrechter ten onrechte haar verzoek om tot mentor over [betrokkene] te worden benoemd heeft afgewezen en een professionele mentor heeft benoemd. De kantonrechter heeft deze beslissing slechts gemotiveerd met de vermelding van het feit dat [broer van betrokkene] bezwaren heeft tegen de benoeming van [zus van betrokkene] tot mentor. Wat die bezwaren concreet zijn blijkt nergens uit.
[zus van betrokkene] benadrukt dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest dat de mentor een persoon is met wie de betrokkene een persoonlijke band heeft. De wet geeft een duidelijke voorkeur voor een familielid of levensgezel. Aan die wettelijke voorkeur wordt met de door de rechtbank gegeven beslissing niet voldaan.
[zus van betrokkene] voert aan dat zij tot 2008 met [betrokkene] en hun moeder heeft samengewoond in het ouderlijk huis. [betrokkene] verblijft sinds 2008 in een woonvoorziening van de Hartekamp. [zus van betrokkene] is altijd een vertrouwenspersoon voor [betrokkene] geweest en heeft veel dingen voor haar geregeld op het gebied van verzorging en gezondheid. Zij heeft dus eigenlijk - zonder officiële benoeming - als mentor gefunctioneerd. [broer van betrokkene] ondersteunde dat. Door de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders is een verwijdering tussen [zus van betrokkene] en [broer van betrokkene] ontstaan, hetgeen ook een weerslag had op haar rol in de verzorging en begeleiding van [betrokkene] . Deze rol werd steeds kleiner (gemaakt).
[zus van betrokkene] is van mening dat een onafhankelijke mentor niet noodzakelijk is om het welzijn van [betrokkene] te waarborgen. [betrokkene] heeft behoefte aan een bekend persoon. [zus van betrokkene] wordt nu nergens in gekend en nergens bij betrokken. De mentor heeft inzage in het patiëntendossier en de zorgplannen van de Hartekampgroep. Daarbij dient de eigen capaciteit van [betrokkene] zoveel mogelijk te worden gehonoreerd. Dit deed [zus van betrokkene] in het verleden, door gezamenlijk activiteiten te ondernemen.
In het geval het hof van oordeel is dat een benoeming van (uitsluitend) [zus van betrokkene] tot mentor niet in het belang van [betrokkene] is, verzoekt [zus van betrokkene] haar als tweede mentor te benoemen. De wet geeft de mogelijkheid twee mentoren te benoemen, alsmede de mogelijkheid een mentor voor een bepaalde duur te benoemen. [zus van betrokkene] wenst daarom, als het hof van oordeel is dat een onafhankelijke mentor benoemd dient te worden, deze benoeming slechts zal gelden voor de duur van de afwikkeling van de nalatenschap. [zus van betrokkene] heeft hier ter zitting in hoger beroep aan toegevoegd dat [betrokkene] niet weet van de procedure over het mentorschap, maar dat zij wel aanvoelt dat er spanningen zijn tussen [broer van betrokkene] en [zus van betrokkene] . [zus van betrokkene] ziet [betrokkene] nog steeds regelmatig, zij wil graag mentor zijn zodat zij meer zeggenschap heeft en meer wordt betrokken bij de verzorging van [betrokkene] . [zus van betrokkene] heeft voorts verklaard dat de mentor geen kennismakingsgesprek met haar wilde voeren en dat zij de mentor niet geschikt acht.
In de onder 2.7 genoemde brief staat kort gezegd het volgende. Volgens [zus van betrokkene] blijkt uit het proces-verbaal dat [betrokkene] het contact met haar broer en zus op prijs stelt en dat met de broer en zus een vertrouwensband bestaat die niet met een onafhankelijke onbekende mentor kan worden opgebouwd. [zus van betrokkene] acht het van groot belang dat haar rol in de zorg voor [betrokkene] , voor zover het betreft haar algehele welbevinden en de zorg voor haar leefomstandigheden, wordt geformaliseerd.
5.3.
[broer van betrokkene] is het eens met de beslissing van de rechtbank een onafhankelijke mentor te benoemen. Hij is van mening dat het niet in het belang van [betrokkene] is dat [zus van betrokkene] tot mentor wordt benoemd. Volgens hem is [zus van betrokkene] weliswaar een liefdevolle zus, maar is zij niet geschikt als mentor. [zus van betrokkene] staat niet boven [betrokkene] en zij houdt zich niet aan afspraken die zijn gemaakt met professionele verzorgers. Daarnaast heeft de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders geleid tot een meningsverschil tussen [broer van betrokkene] en [zus van betrokkene] . Een onafhankelijke mentor staat boven de belangen van [zus van betrokkene] en van hemzelf en dient alleen het belang van [betrokkene] . Het aanstellen van twee mentoren is volgens [broer van betrokkene] ook geen goed idee, het is potentieel verwarrend en niet nodig.
[broer van betrokkene] herkent zich niet in het beeld dat [zus van betrokkene] buiten spel wordt gezet. Hij erkent dat zij veel heeft gedaan voor [betrokkene] in het verleden, maar verschillende zaken (zoals vervoer en verzorgingsartikelen) worden inmiddels geregeld door De Hartekamp.
Hij betwist voorts dat [zus van betrokkene] een vertrouwenspersoon is voor [betrokkene] met instemming van hemzelf. [broer van betrokkene] heeft hier ter zitting in hoger beroep aan toegevoegd dat hij zijn taken als curator van [betrokkene] altijd goed en naar tevredenheid heeft uitgevoerd. De splitsing in een bewind en mentorschap is alleen gemaakt vanwege de afwikkeling van de nalatenschap. Hij heeft al kennis gemaakt met de mentor en zij hebben samen naar een nieuwe woonlocatie voor [betrokkene] gezocht en deze gevonden.
5.4.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is het volgende naar voren gekomen.
[betrokkene] is verstandelijk en lichamelijk beperkt. Zij functioneert verstandelijk ongeveer op het niveau van een zesjarige. Zij is met ingang van 17 oktober 1995 onder curatele gesteld. Aanvankelijk was de vader van [betrokkene] curator. Na het overlijden van de vader is [broer van betrokkene] bij beschikking van de kantonrechter van 18 november 1997 benoemd tot curator. Niet in geschil is dat [broer van betrokkene] zijn taken als curator naar behoren heeft uitgevoerd. Tussen [zus van betrokkene] en [broer van betrokkene] is echter op enig moment onenigheid ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder en de dubbele rol van [broer van betrokkene] als executeur-testamentair en als curator van [betrokkene] . Dit heeft ertoe geleid dat [zus van betrokkene] een verzoek heeft ingediend tot omzetting van de curatele in een bewind en mentorschap. [broer van betrokkene] heeft ter zitting bij de kantonrechter ingestemd met de omzetting van de maatregel, maar heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van [zus van betrokkene] als mentor.
5.5.
Het hof stelt allereerst vast dat er geen hoger beroep is ingesteld tegen de opheffing van de curatele en de benoeming van [broer van betrokkene] en Budgetondersteuning tot bewindvoerders. Dit betekent, zoals ter zitting ook is besproken, dat in hoger beroep aan het hof slechts ter beoordeling voorligt of de kantonrechter bij het ten behoeve van [betrokkene] ingestelde mentorschap terecht en op goede gronden mevrouw [A] heeft benoemd tot mentor.
Zoals vermeld onder 2.6 heeft de voorzitter als raadsheer-commissaris [betrokkene] op 12 december 2018 gehoord. Uit de verklaring van [betrokkene] , zoals neergelegd in het proces-verbaal, blijkt naar het oordeel van het hof dat zij niet (voldoende) in staat is haar uitdrukkelijke voorkeur als bedoeld in artikel 1:452 lid 3 BW kenbaar te maken.
Ook als ervan uit zou worden gegaan dat het de voorkeur van [betrokkene] zou zijn dat [zus van betrokkene] wordt benoemd tot mentor ziet het hof echter voldoende gegronde redenen om af te wijken van deze voorkeur, alsmede van de wettelijke voorkeursregeling zoals neergelegd in artikel 1:452 lid 4 BW. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het gaat goed met [betrokkene] , zij is tevreden over de zorginstelling waar zij verblijft en de begeleiding die zij krijgt. Het contact tussen [broer van betrokkene] , de mentor en de zorginstelling verloopt goed. [betrokkene] heeft voorts (regelmatig) contact met [zus van betrokkene] en [broer van betrokkene] . Het is duidelijk dat zowel [zus van betrokkene] als [broer van betrokkene] betrokken is bij [betrokkene] en dat het contact met [betrokkene] voor beiden belangrijk is. De verhouding tussen [zus van betrokkene] en [broer van betrokkene] onderling is echter ernstig verstoord. Zij hebben nauwelijks contact met elkaar en zij verschillen van mening over wat in het belang van (de verzorging van) [betrokkene] is. Hoewel [betrokkene] niet op de hoogte is van onderhavige procedure heeft zij wel aangevoeld dat er spanningen zijn. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [betrokkene] noodzakelijk is dat haar bewindvoerder en mentor constructief kunnen samenwerken met elkaar en met de zorginstelling waar [betrokkene] verblijft. Een dergelijke samenwerking is naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval, onder meer gelet op het gebrek aan vertrouwen en communicatie, niet goed mogelijk als [zus van betrokkene] zou worden benoemd tot mentor. Het hof ziet in deze omstandigheden voldoende grond om de uitvoering van het mentorschap door een onafhankelijke mentor te handhaven. Het voorgaande betekent dat ook het delen van het mentorschap, zoals subsidiair is verzocht, naar het oordeel van het hof in het belang van [betrokkene] niet tot de mogelijkheden behoort. Het hof merkt voorts op dat de huidige mentor, in samenwerking met [broer van betrokkene] , al enkele werkzaamheden (in haar hoedanigheid als mentor van [betrokkene] ) heeft verricht en dat er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat zij die werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht. Het hof is dan ook van oordeel dat de kantonrechter terecht en op goede grond mevrouw [A] heeft benoemd tot mentor. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en de verzoeken van [zus van betrokkene] in hoger beroep zal afwijzen.
Het hof overweegt ten overvloede dat de benoeming van een onafhankelijke mentor niet in de weg staat aan het contact tussen [zus van betrokkene] en [betrokkene] en de rol die [zus van betrokkene] in het leven van [betrokkene] vervult.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 26 februari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.