ECLI:NL:GHAMS:2019:701

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
200.235.934/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in het belang van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2019 een beschikking gegeven in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige, geboren in 2013. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 19 maart 2018 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2017, waarin het gezamenlijk gezag was beëindigd en de vrouw het eenhoofdig gezag over de minderjarige was toegewezen. De vrouw verzoekt om wijziging van de omgangsregeling, zodat de man de minderjarige iedere woensdag om 14:00 uur van school kan ophalen, in plaats van het eerder vastgestelde tijdstip van 12:30 uur.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2018 was de man niet verschenen, terwijl de vrouw en de raad voor de kinderbescherming wel aanwezig waren. De raad heeft geadviseerd om een onderzoek te laten uitvoeren naar de omgangsregeling, gezien de verslavingsproblematiek van de man en het feit dat er sinds de zomer geen omgang heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft aangegeven dat de minderjarige meer rust ervaart en niet meer naar de man wil gaan.

Het hof heeft besloten om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, waarbij de man de minderjarige voorlopig iedere woensdag om 14:00 uur van school ophaalt en om 17:30 uur bij de vrouw terugbrengt. Tevens heeft het hof de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de omgangsregeling en de resultaten hiervan voor 21 april 2019 aan het hof te rapporteren. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot die datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.235.934/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/260214 / FA RK 17-3422
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 februari 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [Z] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: thans mr. M.M. van Eeten te Den Helder,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
In zijn adviserende taak is in de procedure gehoord:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) van 20 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 19 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 20 december 2017.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 26 maart 2018, met als bijlagen producties 7 tot en met 9, ingekomen op 27 maart 2018;
- een journaalbericht van 27 december 2018 van mr. M.M. van Eeten, ingekomen op dezelfde datum, waarin zij laat weten de zaak van haar voormalig kantoorgenoot mr. F.J. van Arum-van Zwieten te hebben overgenomen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 december 2018 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door mr. F.J. van Arum-van Zwieten;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
2.4
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.5.
Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, dat is verzonden aan partijen en aan de raad.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad. Zij zijn de ouders van:
- [dochter] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] . De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van 29 juli 2015 van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) is - voor zover thans van belang - bepaald dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen een weekend bij de man verblijft van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur en iedere woensdag van 11:30 uur tot 18:30 uur.
3.3
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 20 december 2017 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen beëindigd en de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2015, bepaald dat de man [de minderjarige] iedere woensdag om 12:30 uur van school ophaalt (en als er geen school is, bij de vrouw) en om 17:30 uur bij de vrouw terugbrengt.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank van 29 juli 2015, te bepalen dat de man [de minderjarige] iedere woensdag om 14:00 uur van school ophaalt (en als er geen school is, bij de vrouw) en om 17:30 uur bij de vrouw terugbrengt, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
De vrouw stelt - kort en zakelijk samengevat - dat het aanvangstijdstip van de omgangsregeling dient te worden gewijzigd naar 14:00 uur, omdat [de minderjarige] tot dat tijdstip op school zit en zij met ingang van 1 april 2018 bovendien leerplichtig is.
5.3
De raad heeft ter zitting geadviseerd een onderzoek te gelasten naar de meest wenselijke omgangsregeling en verzocht de zaak eveneens aan te houden om de raad in staat te stellen een beschermingsonderzoek te verrichten. Bekeken dient te worden in hoeverre een omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] is. Geadviseerd is voorts in afwachting van de uitkomst van het onderzoek geen omgangsregeling vast te stellen.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is naar voren gekomen dat bij de man sprake is van verslavingsproblematiek en dat sinds afgelopen zomer feitelijk geen omgang tussen de man en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden. [de minderjarige] ervaart sindsdien meer rust en wil niet meer naar de man toe, aldus de vrouw ter zitting.
De man is niet ter zitting verschenen en heeft evenmin stukken ingediend. Zodoende is niet bekend hoe het thans met hem is gesteld. Alvorens te beslissen, behoeft het hof dan ook nadere informatie. Het hof zal de raad verzoeken een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vraag:
- is een wijziging van de omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] ?
Het hof zal de zaak tevens aanhouden om de raad in staat te stellen dit onderzoek uit te breiden tot een beschermingsonderzoek. Het hof zal de behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot zondag 21 april 2019. De raad wordt verzocht vóór voormelde datum aan het hof omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk rapport en advies uit te brengen. Daarbij kan de raad rekening houden met het feit dat er ook al een raadsrapportage uit 2017 beschikbaar is.
5.5
In afwachting van voormeld raadsrapport, zal het hof een voorlopige omgangsregeling vaststellen zoals door de vrouw verzocht. Het hof zal bepalen - met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2015 - dat de man en [de minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben, aldus dat de man [de minderjarige] iedere woensdag om 14:00 uur van school ophaalt (en als er geen school is, bij de vrouw) en om 17:30 uur bij de vrouw terugbrengt.

6.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt - totdat nader zal zijn beslist - met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2015 in zoverre, als
voorlopige omgangsregelingdat de man [de minderjarige] iedere woensdag om 14:00 uur van school ophaalt (en als er geen school is, bij de vrouw) en om 17:30 uur bij de vrouw terugbrengt;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals omschreven onder rechtsoverweging 5.4;
verzoekt de raad vóór 21 april 2019 omtrent de resultaten van dit onderzoek schriftelijk rapport (met advies) uit te brengen aan het hof, en houdt de behandeling tot die datum pro forma aan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
beveelt de oproeping van partijen en de raad tegen een nog nader te bepalen terechtzitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. A.N. van de Beek en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en is op 26 februari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.