ECLI:NL:GHAMS:2019:70

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
200.138.891/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke schadevergoeding en beëindiging van overeenkomsten in hoger beroep

In deze zaak, die een vervolg is op eerdere tussenarresten van het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een auteursrechtelijke schadevergoedingsvordering van een uitgeefster tegen een auteur. De zaak betreft de vraag of de auteur aansprakelijk is voor schade die de uitgeefster heeft geleden door het afbreken van onderhandelingen over de uitgave van een boek. Het hof oordeelt dat de auteur de door de uitgeefster geleden schade deels moet vergoeden, omdat de uitgeefster substantiële kosten heeft gemaakt in de veronderstelling dat de onderhandelingen zouden doorgaan. Het hof kent een schadevergoeding toe van € 12.500,-- en bepaalt dat de wettelijke rente hierover verschuldigd is vanaf het moment dat de schade opeisbaar werd. Daarnaast verklaart het hof voor recht dat enkele overeenkomsten tussen de partijen zijn geëindigd, maar dat de auteur verplicht is om andere overeenkomsten na te komen. Het hof legt ook een dwangsom op voor het geval de auteur deze verplichtingen niet nakomt. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.138.891/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/475366/HAZA 10-3658
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 januari 2019
inzake

1.[appellant 1]

2. [appellant 2],
gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats],
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. H. Lebbing te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde]
wonend te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. Th. J. Bousie te Amsterdam.

1.Het verdere van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant 1], [appellant 2] en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 3 november 2015 en 20 december 2016 een tussenarrest uitgesproken. In laatstgenoemd arrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant 1] en iedere verdere beslissing aangehouden.
Partijen hebben vervolgens de volgende stukken ingediend:
- akte zijdens [appellanten], met producties;
- antwoordakte zijdens [geïntimeerde], met producties;
- akte uitlating producties zijdens [appellanten]
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest van 3 november 2015 is in rechtsoverweging 2.11 geoordeeld dat het [geïntimeerde] op zichzelf vrij stond de onderhandelingen met [appellant 1] af te breken, maar dat het afbreken van de onderhandelingen tot aansprakelijkheid kan leiden indien [appellant 1] op verzoek en/of met medeweten van [geïntimeerde] substantiële kosten heeft gemaakt die door het afbreken van de onderhandelingen nodeloos zijn gebleken, terwijl [geïntimeerde] daarvan heeft geprofiteerd bij het (doen) uitgeven van Plants, en deze kosten niet (deels) vergoedt. Nu de stelling van [appellant 1] dat zo’n situatie zich heeft voorgedaan, door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd is weersproken, dient [geïntimeerde] de door [appellant 1] geleden schade (deels) te vergoeden. Vervolgens heeft het hof in genoemd tussenarrest [appellant 1] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de met haar inspanningen gemoeide kosten, voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd.
2.2.
In haar hierop volgende akte heeft [appellant 1] - onderbouwd met stukken - betoogd dat zij een schade heeft geleden van € 63.217,75. [geïntimeerde] heeft - onderbouwd met stukken - deze schade betwist. Nu de discussie tussen partijen nog niet was uitgekristalliseerd, heeft het hof partijen bij tweede tussenarrest van 20 december 2016 in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten. Daarbij is [appellant 1] erop gewezen dat zij bij de onderbouwing van de door haar gestelde omvang van de schade ermee rekening moet houden, dat zij uitsluitend recht heeft op (gedeeltelijke) vergoeding van haar kosten voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd (en niet van al haar kosten).
2.3.
[appellant 1] voert als toelichting op haar vordering aan, samengevat, dat haar redacteur [redacteur] gedurende twee jaar [geïntimeerde] intensief heeft ondersteund bij de totstandkoming van het boek
Plants. Deze ondersteuning bestond onder meer uit het redigeren en van (taalkundig en inhoudelijk) commentaar en suggesties voorzien van de ruim 2.500 pagina’s van
Plantsen de opzet en indeling van dit boek (onder meer de alfabetische behandeling van de planten), het verstrekken aan [geïntimeerde] van inhoudelijke informatie en relevante literatuur, en het verrichten van promotionele activiteiten ten behoeve van
Plants. [redacteur] was in het bijzonder geschikt voor haar (redactionele en inhoudelijke) ondersteuning van [geïntimeerde], doordat zij beschikte (beschikt) over een
master degreeEngels, een
native English speakeris, homeopathie heeft gestudeerd, 30 jaar werkzaam is geweest als homeopaat, vele jaren als
lecturerverbonden is geweest aan verschillende internationale homeopatische instituten en redactrice was van het
Australian journal for Homeopathic Medicine, Similia.De werkzaamheden door [redacteur] geschiedden steeds op verzoek dan wel medeweten van [geïntimeerde], en werden door hem (uitermate) gewaardeerd. De redactionele werkzaamheden van [redacteur] zijn de inhoud van
Plantsten goede gekomen, zodat [geïntimeerde] bij de uiteindelijke uitgave van dit boek van deze werkzaamheden heeft geprofiteerd. Nu [redacteur] gedurende twee jaar een substantieel deel van haar tijd met
Plantsbezig was, hebben de door haar verrichte redactionele werkzaamheden geleid tot substantiële (loon) kosten voor [appellant 1], aldus nog steeds [appellant 1]. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst [appellant 1] naar tal van door haar overgelegde stukken, waaronder het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [redacteur], e-mails tussen [redacteur] en [geïntimeerde] en haar Curriculum Vitae.
2.4.
[geïntimeerde] voert het verweer dat [redacteur] geen dan wel nauwelijks ondersteunende werkzaamheden voor hem heeft verricht ten behoeve van
Plants. [redacteur] en [geïntimeerde] hebben weliswaar twee jaar lang contact gehad over
Plants, maar dat waren slechts sporadische contacten en [redacteur] heeft in deze periode ook niet de gehele tekst van
Plantsonder ogen gehad, maar slechts passages. [geïntimeerde] betwist niet dat [redacteur] hem informatie en literatuur heeft aangeleverd, maar deze waren steeds misplaatst, achterhaald en/of onjuist. [geïntimeerde] had de inbreng van [redacteur] ook helemaal niet nodig, want hij had al verscheidene bestsellers op zijn naam. Voor zover [redacteur] wél werkzaamheden heeft verricht, waren deze van een bedenkelijk niveau, zodat deze het boek ook niet ten goede zijn gekomen en [geïntimeerde] hiervan dus niet heeft geprofiteerd. Behoudens twee typo’s heeft geen van de opmerkingen, suggesties en ideeën van [redacteur] de eindversie van
Plantsbereikt. De werkzaamheden door [redacteur] zijn ook niet verricht op verzoek en/of medeweten van [geïntimeerde]. Nu [redacteur] slechts in geringe mate werkzaamheden ten behoeve van
Plantsheeft verricht, heeft [appellant 1] ook geen substantiële kosten gemaakt. [geïntimeerde] betwist tenslotte dat [redacteur] promotionele activiteiten ten behoeve van
Plantsheeft verricht, laat staan dat hij hiervan zou hebben geprofiteerd, aldus nog steeds [geïntimeerde]. [geïntimeerde] verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar de door hem overgelegde stukken, waaronder productie 66 waarin hij - voortbordurend op hetgeen hij heeft aangevoerd in alinea 21 van zijn antwoordakte van 5 april 2016 en reagerend op de door [appellant 1] overgelegde e-mails en stukken (producties A15 en A16) - uiteenzet dat de werkzaamheden door [redacteur] niet tot kwalitatieve verbeteringen in
Plantshebben geleid.
2.5.
Het hof constateert dat [geïntimeerde] voldoende overtuigend verweer voert tegen het betoog van [appellant 1], met name dat de redactionele en inhoudelijke inbreng voor
Plants, het voordeel daarvan voor [geïntimeerde] en de promotionele activiteiten door [redacteur] niet zo substantieel zijn als [appellant 1] wil doen geloven. Dit laat echter onverlet dat [geïntimeerde] niet betwist dat [redacteur] gedurende twee jaar werkzaamheden ten behoeve van
Plantsheeft verricht. Het ligt niet voor de hand dat [geïntimeerde] de assistentie door [redacteur] gedurende zo lange tijd had laten voortbestaan, wanneer hij daaruit geen profijt van zou hebben getrokken. Daarbij komt dat [geïntimeerde] de vakinhoudelijke geschiktheid van [redacteur] voor het uitvoeren van redactionele en inhoudelijke werkzaamheden ten behoeve van
Plants, onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof hiervan uitgaat. Evenmin betwist [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd dat de werkzaamheden door [redacteur] (tenminste) met zijn medeweten zijn geschied. [geïntimeerde] heeft zijn verweer met name onvoldoende onderbouwd in het licht van de door [appellant 1] overgelegde e-mailcorrespondentie tussen [redacteur] en [geïntimeerde] en de door [redacteur] als getuige en schriftelijk afgelegde verklaringen. De omstandigheid dat [redacteur] een verhouding met [appellant 2] had, staat aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen niet in de weg. Tenslotte zij nog overwogen dat voor zover het (tekstuele of inhoudelijke) commentaar van [redacteur] door [geïntimeerde] niet is overgenomen, dit in zoverre aan
Plantsten goede is gekomen dat [geïntimeerde] wist dat iemand meelas en
Plantsdus voor publicatie een (kritische) sluis had gepasseerd. Dit moet [geïntimeerde] - ondanks zijn ongetwijfelde (eigen) kwalificaties op homeopatisch gebied en zijn kennis van het Engels - werk hebben gescheeld. Het voorgaande brengt met zich dat [geïntimeerde] [appellant 1] (omdat zij op verzoek en/of met medeweten van [geïntimeerde] substantiële kosten heeft gemaakt die door het afbreken van de onderhandelingen nodeloos zijn gebleken, terwijl [geïntimeerde] daarvan heeft geprofiteerd bij het (doen) uitgeven van
Plants, en deze kosten niet (deels) vergoedt) een gedeelte van haar schade dient te betalen, en wel een bedrag van € 12.500,--. De vordering van [appellant 1] zal in zoverre worden toegewezen.
2.6.
[appellant 1] vordert voorts de wettelijke rente over voormelde schade vanaf het moment van opeisbaarheid daarvan (zie het petitum onder 5 in haar conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie; uit de alinea’s 83 en 86 van dit processtuk blijkt dat de onderhavige schadevordering is opgenomen in het onder 5 genoemde schadebedrag). De onderhavige vordering uit hoofde van onrechtmatige daad was naar het oordeel van het hof opeisbaar op het moment dat tussen partijen duidelijk was dat [geïntimeerde] Plants niet via [appellant 1] zou uitgeven (zonder de schade van [appellant 1] - voor zover hij van de kosten had geprofiteerd - (gedeeltelijk) te vergoeden). Dit was op 28 januari 2010 toen [appellant 1] per e-mail onder meer aan [geïntimeerde] schreef:
“Jij bent met deel 3 in de ‘Spectrum series’ naar [Saltire] gegaan, dat is je goed recht, maar dan verwacht [appellant 1] ontbinding van de bestaande afspraken met een passende vergoeding.”(zie ook rechtsoverweging 2.2.6 van het tussenarrest van 3 november 2015). De wettelijke rente over het bedrag van € 12.500,-- zal met ingang die dag worden toegewezen (artikel 6:83 sub b BW).
2.7.
[geïntimeerde] voert in zijn laatste (antwoord)akte het verweer dat [appellant 1] te weinig royalty’s aan hem heeft betaald, omdat zij de (jaarlijkse) royalty’s sinds 2012 verrekent met de schadevordering (uit de rechtsoverwegingen hierboven). [appellant 1] maakt - naar het hof begrijpt - bezwaar tegen het feit dat [geïntimeerde] dit verweer zo laat opvoert. Voorts betoogt [appellant 1] dat zij de royalty’s niet verrekent met de onderhavige schadevordering, maar met andere vorderingen. Naar het oordeel van het hof is het door [geïntimeerde] in dit laatste stadium van de procedure voeren van voormeld verweer tardief en derhalve in strijd met de goede procesorde. Het hof laat het verweer dan ook buiten beschouwing.
2.8.
Nu partijen hun standpunten in de onderhavige procedure, voor zover zij in het ongelijk zijn gesteld, onvoldoende hebben toegelicht, worden hun bewijsaanbiedingen gepasseerd, daargelaten dat deze onvoldoende specifiek en relevant zijn.
2.9.
Uit de beslissingen in de tussenarresten van 3 november 2015, 20 december 2016 en het onderhavige arrest volgt dat de grieven in zowel principaal appel en als incidenteel appel deels slagen en deels falen. De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd en de vorderingen zullen als na te melden worden toe- en afgewezen.
2.10.
In het tussenarrest van 20 december 2016 heeft het hof al geoordeeld dat partijen in de hoofdzaak in conventie en reconventie in eerste aanleg en in principaal en incidenteel appel over en weer (deels) in het ongelijk zijn gesteld, zodat de proceskosten in deze procedures worden gecompenseerd (rechtsoverweging 2.5 van dat arrest). Nu [appellant 2] en [appellant 1] middels één advocaat optreden en steeds gelijkluidende processtukken namen, worden zij voor wat betreft de proceskosten beschouwd als één partij. In het arrest van 3 november 2015 is al geoordeeld dat de proceskostenveroordeling in het incident in eerste aanleg ten laste van [geïntimeerde], in hoger beroep blijft gehandhaafd (rechtsoverweging 2.20 van dat arrest).

3.Beslissing

Het hof:
3.1.
vernietigt de bestreden vonnissen, en - opnieuw rechtdoende - :
3.2.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten tussen [geïntimeerde] en [appellant 1] met betrekking tot (a) het Engelstalige werk Concordant Materia Medica, (b) het Duitstalige werk Konkordanz en (c) het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II per 28 februari 2011 zijn geëindigd door opzegging;
3.3.
bepaalt dat [appellant 1] en [appellant 2] hun medewerking dienen te verlenen aan afgifte door de maatschap Equilibristen gerechtsdeurwaarders te Dordrecht aan [geïntimeerde] van afschriften van - in conservatoir bewijsbeslag en door Equilibristen in bewaring genomen - bescheiden waaruit blijkt van het bestaan van overeenkomsten van [appellant 1] met derden, waaronder buitenlandse distributeurs/afnemers, ter exploitatie van de werken van [geïntimeerde] als hierboven onder 3.2 a-c en hierna onder 3.4 a-f genoemd, welke bescheiden niet zijn beperkt tot contracten maar ook kunnen bestaan uit bijvoorbeeld e-mails en/of briefwisseling;
3.4.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten betreffende de werken:
Synoptic Materia Medica
Synoptic Materia Medica II
Prisma
New Synoptic One (2004)
Prisma (Duitse vertaling 2006)
Monera, Kingdom, Bacteria & Viruses Spectrum Materia Medica vol. 1
Funghi, Kingdom Fungi, Spectrum Materia Medica, vol. 2
in stand zijn gebleven en gebiedt [geïntimeerde] binnen veertien dagen na betekening van dit arrest deze overeenkomsten na te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag tot een maximum van € 10.000,--;
3.5.
gebiedt [geïntimeerde] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest over te gaan tot een rectificatie luidende:
“In a judgement on Januari 15, 2019 the Amsterdam court of appeal decided that [geïntimeerde] is obliged to fully observe all existing agreements on licenses en sub-licenses with regard to the works Synoptic Materia Medica, Synoptic Materia Medica II, Prisma, New Synoptic One (2004), Prisma (German translation 2006), Monera, Kingdom, Bacteria & Viruses Spectrum Materia Medica vol. 1, Funghi, Kingdom Fungi, Spectrum Materia Medica, vol. 2 published bij [appellant 1] This means that licenses and sub-licenses agreed with [appellant 1] must be recognised and payments and payment surveys must be provided directly to [appellant 1] in accordance with the existing contracts”
van de eerdere aanschrijvingen aan Archibel S.A., Miccant, KHA, Comrep en Aeon Group s.p.o.l. alsmede aan Merlijn boekhandel, waarvan per gelijke post een kopie aan [appellant 1] dient te worden verschaft, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag met een maximum van € 10.000,--;
3.6.
verklaart voor recht dat door [geïntimeerde] dwangsommen zijn verbeurd tot het maximum van € 100.000,--;
3.7.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant 1] van een bedrag van € 12.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 28 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de conventie en reconventie in eerste aanleg en het principaal en incidenteel hoger beroep;
3.9.
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident in eerste aanleg aan de zijde van [appellant 1] en [appellant 2] begroot op € 4.873,05;
3.10.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
3.11.
wijst af hetgeen partijen meer of anders hebben gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, E.M. Polak en L.R. van Harinxma thoe Slooten, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.