ECLI:NL:GHAMS:2019:686
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van opvoedondersteuning en ouderschapsplan
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [kind A], [kind B] en [kind C]. De vader van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, betoogde dat de ondertoezichtstelling onterecht was en dat er geen concrete bedreiging meer was voor de ontwikkeling van de kinderen. De vader stelde dat hij sinds mei 2018 clean was van drugs en dat de communicatie met de moeder verbeterd was, wat een co-ouderschapsregeling mogelijk maakte.
De Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optrad, betoogde echter dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren. De ouders hadden een lange geschiedenis van relatieproblemen en huiselijk geweld, en ondanks positieve stappen, zoals het inschakelen van hulpverlening, waren er nog steeds zorgen over de opvoedomgeving van de kinderen. Het hof oordeelde dat de kinderen in een onveilige omgeving waren opgegroeid en dat de spanningen tussen de ouders nog steeds aanwezig waren, wat een bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen vormde.
Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de GI in staat te stellen een ouderschapsplan op te stellen en opvoedondersteuning te bieden. De bestreden beschikking werd dan ook bekrachtigd, waarbij het hof benadrukte dat hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk was, gezien de weerstand van de ouders tegen de hulpverlening. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.