ECLI:NL:GHAMS:2019:650

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
23-001082-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis politierechter met vervanging van bewijsvoering en aanpassing van strafoplegging in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2018. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft in hoger beroep bekend. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd aangepast. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken, maar het hof heeft de straf gewijzigd naar een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 dagen, met 7 dagen onvoorwaardelijk, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof heeft ook de psychische problematiek van de verdachte in overweging genomen, evenals zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De verdachte is momenteel opgenomen in een forensisch psychiatrische instelling en heeft stappen ondernomen om zijn leven te stabiliseren. Het hof oordeelde dat het in het belang van zowel de verdachte als de samenleving is om een straf op te leggen die de verdachte opnieuw in detentie brengt, om zo recidive te voorkomen. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001082-18
datum uitspraak: 28 januari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-701380-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem
onder 1 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen die in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat de door de politierechter gehanteerde bewijsvoering - aangezien de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - wordt vervangen door de navolgende opsomming van bewijsmiddelen, als bedoeld
in artikel 359, derde lid, Sv:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover mr. A.E. van Montfrans, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, van 8 maart 2018;
2. een geschrift, te weten een afschrift van aangifte winkeldiefstal van [bedrijf] met nummer PL1300-2018033085 van 14 februari 2018, pag. 4-5 van het doorgenummerde dossier.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder het onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, waarvan 11 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit soort feiten levert overlast op voor winkelbedrijven, terwijl preventie en afhandeling hiervan prijsverhogend werken. Bovendien versterkt dit soort feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, bij het winkelend publiek in het bijzonder.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 december 2018 is de verdachte eerder en herhaaldelijk ter zake vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Mede gezien de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd, is de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de politierechter heeft uitgesproken dan ook in beginsel op zijn plaats. Niettemin zal het hof hiervan afwijken om reden van het volgende.
Gelet op de inhoud van het (in een andere zaak) omtrent de verdachte door psychiater [naam] opgemaakte rapport van 28 november 2016 acht het hof het aannemelijk dat het bewezenverklaarde mede tot stand is gekomen onder invloed van het in het rapport beschreven psychische problematiek. Dit weegt het hof in strafmatigende zin mee. Anders dan de raadsman heeft bepleit kan het hof op basis van het rapport niet tot de conclusie komen dat het thans bewezen geachte feit de verdachte niet (of in verminderde mate) kan worden toegerekend, omdat het is opgesteld naar aanleiding van een feitencomplex dat zich in 2016 heeft afgespeeld en het voorliggende feit in 2018 is gepleegd en ongewis is of de genoemde problematiek in 2016 in dezelfde mate in het handelen van de verdachte heeft doorgewerkt als in 2018.
Daarnaast houdt het hof in strafmatigende zin rekening met het volgende. Aan de verdachte is in een andere zaak bij vonnis van 8 januari 2019 een voorwaardelijke straf opgelegd. Daaraan is de voorwaarde gekoppeld dat de verdachte een behandeling bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te Heiloo ondergaat. De verdachte is nu op de FPA opgenomen. Voorts heeft hij op eigen initiatief gebroken met zijn negatieve sociale netwerk, neemt hij trouw zijn medicatie en is hij gemotiveerd om mee te werken aan de geboden hulpverlening teneinde stabiliteit in zijn leven te krijgen. Aangenomen mag worden dat deze ontwikkelingen zullen bijdragen aan de afname van het recidivegevaar dat de verdachte in zich bergt. Daarom acht het hof het in het belang van de verdachte én de samenleving dat die ontwikkelingen worden doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
Alles afwegende en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal het hof in dit bijzondere geval overgaan tot de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, waarbij het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan de reeds door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis. Toepassing van artikel 9a Sr, zoals bepleit door de raadsman, zou al te zeer voorbij gaan aan de ernst en de aard van het bewezenverklaarde misdrijf en de recidive.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 310 Sr.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2019.