In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 15 augustus 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 januari 2019 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met een belangrijke aanpassing. De raadsvrouw had aangevoerd dat de verklaringen van drie anonieme getuigen niet verifieerbaar waren. Het hof oordeelde echter dat deze getuigen in beginsel individualiseerbaar waren, omdat hun telefoonnummers bekend waren bij de verbalisanten. De verdediging had geen verzoek gedaan om deze getuigen te horen, waardoor zij niet kon klagen over de verifieerbaarheid van hun verklaringen. Het hof heeft de bewijsvoering van de politierechter vervangen door een nieuwe bewijsoverweging en heeft bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering moet worden gebracht op de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beslissing van het hof houdt in dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal worden afgetrokken van de opgelegde gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht. Dit arrest is uitgesproken op de openbare zitting van het gerechtshof en is gewezen door de meervoudige strafkamer.