ECLI:NL:GHAMS:2019:577

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
23-004173-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in strafzaak met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had in eerste aanleg een schadevergoeding van € 559,95 gevorderd, waarvan € 450,00 was toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij opnieuw een vordering ingediend. De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot € 300,00 voor immateriële schade. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering voor materiële schade van € 109,95, omdat deze schade betrekking heeft op het feit waarvoor de verdachte was vrijgesproken.

Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 100,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de verdachte verplicht om aan de Staat een bedrag te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het vonnis waarvan beroep voor het overige is bevestigd. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met inachtneming van de relevante wetgeving en de feiten van de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004173-17
Datum uitspraak: 19 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-098229-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 559,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 450,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 300,00 wegens geleden immateriële schade met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoel in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de materiële schade van € 109,95 overweegt het hof dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk is, nu de gestelde schade voor dit bedrag ziet op het feit (2) waarvoor de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering benadeelde partij [benadeelde]:
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering voor zover de schade ziet op de gestelde materiële schade voor het bedrag van € 109,95.
Wijst toe de tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 mei 2016.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. M.L. Leenaers en mr. M.B. de Wit, in tegenwoordigheid van mr. S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2019.
Mr. M.L. Leenaers en mr. M.B. de Wit zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]