In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot dwang en diefstal, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte voor het ten laste gelegde in zaak A, dat betrekking had op poging tot dwang, moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig bewijs. De verklaringen van de aangeefster en de verdachte waren niet overtuigend genoeg om tot een bewezenverklaring te komen.
Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in de zaken B en C. In zaak B heeft de verdachte op 30 november 2017 een fiets weggenomen die toebehoorde aan een ander, en in zaak C heeft hij op 30 december 2017 verpakkingen koffie, kaas en hamburgers gestolen uit een winkel. Het hof heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van zestien uren en acht dagen hechtenis, met de mogelijkheid om de taakstraf om te zetten in hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft ook een verbeurdverklaring uitgesproken van een geldbedrag van € 20,00, dat door de verdachte was verkregen uit de verkoop van de gestolen fiets.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging hebben genomen. De verdachte had eerder soortgelijke veroordelingen, maar het hof heeft deze niet in zijn nadeel gewogen gezien het tijdsverloop sinds die veroordelingen. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en de rechters hebben de zaak zorgvuldig beoordeeld.