ECLI:NL:GHAMS:2019:569
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van verdachte in strafzaak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 januari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1967, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder genoemde vonnis. Tijdens de zitting op 11 februari 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat er geen belang meer zou zijn bij de behandeling van de zaak. De advocaat-generaal steunde dit verzoek en vorderde eveneens dat de verdachte niet ontvankelijk verklaard zou worden.
Het hof heeft geoordeeld dat, nu de verdachte heeft aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven, hij geacht moet worden zijn eerder geformuleerde bezwaren tegen het vonnis in te trekken. Bovendien is er geen rechtens te respecteren belang gebleken dat zou pleiten voor een nader onderzoek van de zaak. Gelet op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof en is ondertekend door de griffier, D. de Jong. Mr. E. van Die was buiten staat om het arrest te ondertekenen.