In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1962 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het meermalen rijden met een ongeldig rijbewijs in de periode van 1 november 2016 tot en met 22 maart 2017. De tenlastelegging betrof het besturen van een motorrijtuig terwijl de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 februari 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte gepleit voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte in de ten laste gelegde periode had gereden zonder geldig rijbewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 maart 2004 zijn rijbewijs volledig ongeldig verklaard had gekregen en dat hij op verschillende data, waaronder 21 en 22 maart 2017, als bestuurder van een voertuig was gezien. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.