In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 9 november 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was in hoger beroep gekomen tegen de veroordeling voor twee winkeldiefstallen gepleegd op Schiphol. De eerste ten laste gelegde diefstal betrof een baardtrimmer van het merk Braun, die de verdachte op 5 september 2017 had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De tweede ten laste gelegde diefstal vond plaats op 30 september 2017, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een fles wijn had weggenomen. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de ter terechtzitting gepresenteerde bewijzen en verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw. De advocaat-generaal stelde dat de diefstallen bewezen konden worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had en dat de diefstallen bewezen konden worden. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met inachtneming van eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast.