ECLI:NL:GHAMS:2019:5171

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
23-003973-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van Salep in strijd met EU-regelgeving

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1970, heeft op 3 januari 2018 te Schiphol een doosje met Salep ingevoerd, wat in strijd was met de Regeling natuurbescherming en de CITES-Basisverordening. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 november 2018, waarin geen straf of maatregel werd opgelegd. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de vordering van de advocaat-generaal. De verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat zij in vergelijkbare gevallen niet werd vervolgd. Het hof oordeelde dat het gelijkheidsbeginsel niet was geschonden en dat de verdachte niet in haar verdediging was geschaad door een brief van de officier van justitie. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte in strijd met de CITES-Basisverordening heeft gehandeld, maar legde geen straf of maatregel op vanwege de beperkte hoeveelheid Salep en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003973-18
datum uitspraak: 14 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 81-042199-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1970,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
dat zij op of omstreeks 3 januari 2018 te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer , heeft gehandeld in strijd met (een) bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift(en) van (een) EU-verordening(en), te weten artikel 4, lid 1 en/of 2 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97 door, al dan niet opzettelijk, specimen van de in bijlage A en/of B bij deze verordening genoemde soorten, te weten: 1 doosje, gevuld met 24, althans met één of meerdere zakjes, welke het ingrediënt Salep bevatten, Latijnse benaming Orchidaceae spp, in de Gemeenschap binnen te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie

De verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft de verdachte aangevoerd dat zij wel wordt vervolgd terwijl in vergelijkbare gevallen niet tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan, maar wordt volstaan met inbeslagneming van de goederen die niet hadden mogen worden ingevoerd. Dit blijkt volgens de verdachte uit de berichtgeving van de douane op [website01] . Daarnaast heeft de verdachte aangevoerd dat de beginselen van een goede procesorde geschonden zijn doordat de verdachte na de terechtzitting van 7 november 2018 bij de politierechter – waarbij de verdachte aanwezig was – een brief van de officier van justitie ontving met een kennisgeving dat de dagvaarding voor voornoemde terechtzitting werd ingetrokken. Indien de verdachte deze brief eerder zou hebben ontvangen zou zij niet bij deze terechtzitting zijn verschenen, terwijl ter terechtzitting de zaak inhoudelijk is behandeld en niet is gesproken over deze intrekking.
Bij de beoordeling van het verweer geldt als uitgangspunt dat aan het openbaar ministerie op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering een ruime, zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekomt ten aanzien van de vraag of na het opsporingsonderzoek wel of niet tot vervolging wordt overgegaan. Deze bevoegdheid van het openbaar ministerie wordt begrensd door de beginselen van een goede procesorde. Het gelijkheidsbeginsel waarop door de verdachte een beroep is gedaan is een dergelijk beginsel. Het gelijkheidsbeginsel vereist dat gelijke gevallen – in beginsel – gelijk worden behandeld.
Uit de door de verdachte overgelegde stukken van de berichtgeving van de douane op [website01] kan niet worden afgeleid dat in andere, vergelijkbare, zaken naast inbeslagneming van het goed geen strafbeschikking is gegeven. Ook het argument van de verdachte dat er geen vergelijkbare zaken door haar zijn gevonden in de jurisprudentie kan niet tot dit oordeel leiden. Het verweer van de verdachte dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel mist dan ook feitelijke grondslag.
Evenmin zijn de beginselen van een goede procesorde geschonden als gevolg van de brief van de officier van justitie met de mededeling dat de dagvaarding voor de terechtzitting van 7 november 2018 wordt ingetrokken. Hoewel het hof deze brief opmerkelijk acht aangezien de behandeling van de zaak op 7 november 2018 reeds had plaatsgevonden, is de verdachte hierdoor niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad. Uit deze brief kan in elk geval niet worden afgeleid dat het nimmer de bedoeling van de officier van justitie is geweest de zaak ter terechtzitting aanhangig te maken. Dat volgt reeds uit het feit dat vóór deze brief de zaak ter terechtzitting is behandeld en de officier van justitie bij die gelegenheid heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. De brief is kennelijk abusievelijk aan de verdachte verzonden.
Ook overigens is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat op andere wijze ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Het verweer wordt daarom verworpen.

Bespreken verweren

De verdachte heeft aangevoerd dat de (in de tenlastelegging genoemde) Basisverordening (EG) nr. 338/97 (het hof begrijpt: Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, hierna: CITES-Basisverordening) ziet op de bescherming van met uitsterving bedreigde dieren en planten en dat de ‘Orchidacae spp’ in de – door [bedrijf01] geproduceerde – Salep-drank een gekweekte soort betreft die valt onder de uitzondering van deze verordening. Daartoe heeft zij aangevoerd dat immers nergens uit blijkt dat de 0,36 gram Orchidacae spp die zich in de Salep-drank bevond een beschermde soort betreft. Ter onderbouwing verwijst zij naar [bedrijf01] , gepubliceerd op de website van [bedrijf01] , waaruit de verdachte concludeert dat de orchidee niet een beschermde orchidee is. Dat dit zo is wordt volgens de verdachte bevestigd doordat de CITES-Basisverordening in dit stuk alleen wordt genoemd in het kader van visserij.
Het hof stelt vast dat niet ter discussie staat dat de verdachte op 3 januari 2018 een doosje met zakjes Salep-drank heeft ingevoerd en dat deze zakjes Salep (Latijnse naam: Orchidaceae spp.) bevatten. Op grond van de CITES-Basisverordening is het alleen toegestaan om producten waarin Salep is verwerkt in Nederland in te voeren, indien hiertoe een speciale CITES-vergunning is afgegeven dan wel dat, onder bepaalde voorwaarden, aangetoond kan worden dat het gaat om een gekweekte soort waarvoor een uitzondering geldt. Uit het dossier blijkt dat de verdachte niet beschikte over voornoemde vergunning en evenmin voldeed ze aan de wettelijk voorwaarden voor het aantonen van een gekweekte soort. De invoer door de verdachte van deze Salep was daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 4, eerste en tweede lid, van de CITES-Basisverordening, zodat het te laste gelegde kan worden bewezen.
Voor zover de verdachte zich op het standpunt heeft gesteld dat zij geen opzet had op het handelen in strijd met de CITES-Basisverordening overweegt het hof dat in het economisch strafrecht geldt dat het opzet van de dader alleen op de gedraging hoeft te zijn gericht en niet op de wederrechtelijkheid. Er is geen reden hier in de onderhavige zaak van af te wijken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat zij op 3 januari 2018 te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, heeft gehandeld in strijd met de bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschriften van een EU-verordening, te weten artikel 4 lid 1 en 2 van de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (CITES-basisverordening) door, opzettelijk specimen van de in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten, te weten: één doosje, gevuld met 24 zakjes, die het ingrediënt Salep bevatten, Latijnse benaming Orchidaceae spp, in de Gemeenschap binnen te brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.

Strafbaarheid van de verdachte

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld omdat de verdachte de Salep heeft gekocht van een internationaal bekend merk, [bedrijf01] , en zij erop had mogen vertrouwen dat [bedrijf01] de regelgeving naleeft en over een vergunning zou beschikken dan wel dat het om een gekweekt product zou gaan.
Voorop gesteld wordt dat het in deze zaak niet draait om de vraag of de door de verdachte ingevoerde Salep een beschermde óf gekweekte orchideeënsoort betrof. Reeds daarom gaat het betoog, dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat [bedrijf01] gekweekte Salep bij de productie gebruikt, niet op. De verdachte wordt, zoals hiervoor uiteen gezet, verweten dat zij voor de invoer van Salep geen vergunning had dan wel dat zij niet, op grond van de in de CITES-Basisverordening genoemde (stringente) voorwaarden, kon aantonen dat het hier om een gekweekte soort zou gaan. De verdachte behoort van deze invoerbeperkingen op de hoogte te zijn of zich te stellen en zich aan de daarvoor geldende voorwaarden te houden. Een beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling – en dus afwezigheid van alle schuld – wordt daarom verworpen.
Voor zover wordt betoogd dat de verdachte niet hoefde te beschikken over een vergunning op grond van de CITES-Basisverordening indien [bedrijf01] hierover zou beschikken, gaat dit niet op aangezien een vergunning persoons- dan wel bedrijfsgebonden is.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde geen straf of maatregel opgelegd.
Het hof overweegt dat de verdachte in strijd met de daarvoor geldende regels Salep heeft ingevoerd. Deze regelgeving dient ertoe bedreigde dieren- en plantensoorten te beschermen. Nu het echter gaat om een zéér beperkte hoeveelheid, het blanco strafblad en de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof aanleiding te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, artikel 4 van de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer en artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 15 maart 2018 onder CJIB nummer [nummer01] .
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 oktober 2019.
mr. E. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]