ECLI:NL:GHAMS:2019:5150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-003617-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar met een driewielige motorscooter

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar, die hem een stopteken gaf terwijl hij op een driewielige motorscooter reed. Op 15 november 2016, te Amsterdam, heeft de verdachte met verhoogde snelheid op de aangever ingereden, waardoor deze moest opzij springen om een aanrijding te voorkomen. De verdachte heeft in hoger beroep betoogd dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden, omdat de aangever ook als verbalisant betrokken was bij de aanhouding. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat de herkenning van de verdachte door de verbalisanten betrouwbaar was. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en 120 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003617-17
Datum uitspraak: 25 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-665649-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
gba-adres: [adres 1],
feitelijk verblijvende: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] (werkzaam als surveillant bij de Politie Eenheid Amsterdam) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op een fietspad (ter hoogte van het Abcouderpad en/of de Anna Blamansingel) met een hoge en/of verhoogde snelheid en/of zonder snelheid te minderen en/of zonder uit te wijken met de door hem, verdachte, bestuurde driewielig motorrijtuig (gekentekend [kenteken]), op voornoemde [benadeelde] is afgereden en/of ingereden (welke zich aldaar op het fietspad bevond en hem, verdachte, stopteken(s) gaf), waardoor voornoemde [benadeelde] opzij moest springen om een aanrijding met hem, verdachte, te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiairhij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] (werkzaam als surveillant bij de Politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, in elk geval met zware mishandeling, immers is hij, verdachte, opzettelijk dreigend als bestuurder van een driewielig motorrijtuig, daarmee met een hoge en/of verhoogde snelheid en/of zonder snelheid te minderen en/of zonder uit te wijken afgereden en/of ingereden op voornoemde [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. [benadeelde] was als aangever bij het tenlastegelegde feit betrokken en heeft met zijn collega [verbalisant], die ook bij het feit aanwezig was, onderzoek gedaan en op dezelfde avond de verdachte aangehouden. In een dergelijke situatie kan geen sprake zijn van een eerlijke herkenningsprocedure. Dit is een verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat niet meer kan worden hersteld en de herkenningen dienen dan ook van het bewijs te worden uitgesloten. Dit dient te leiden tot een vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de bewijsmiddelen niet tot de overtuiging kunnen leiden dat de verdachte schuldig is aan het tenlastegelegde. [benadeelde] en [verbalisant] waren vooringenomen. Ten tijde van het tenlastegelegde feit was het buiten reeds donker en was de bestuurder van de motor niet goed zichtbaar voor [benadeelde] en [verbalisant] en zij hebben dus geen accurate waarneming kunnen doen van deze bestuurder. Bovendien noemden [benadeelde] en [verbalisant] bij het herkennen van deze persoon andere uiterlijke kenmerken dan het signalement dat zij in hun eerste verklaring hebben beschreven. De herkenningen zijn dus niet voldoende betrouwbaar en daarom kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De raadsman heeft bij zijn primaire standpunt niet vermeld welk belang het geschonden voorschrift dient, noch gesproken over de ernst van het verzuim of het nadeel dat daardoor voor de verdachte zou zijn veroorzaakt. Reeds daarom kan het verweer dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het wetboek van Strafvordering, niet slagen. Het hof is overigens van oordeel dat er geen rechtsregel bestaat, die er aan in de weg staat dat een verbalisant die tevens aangever was met een andere verbalisant, die getuige was, verder onderzoek naar de verdachte instelt en dat dezelfde verbalisanten de verdachte aanhouden.
Met betrekking tot de gebeurtenissen op 15 november 2016 leidt het hof uit de bewijsmiddelen het volgende af. Aangever [benadeelde] was die dag als opsporingsambtenaar bezig met een bromfietscontrole in Amsterdam. Hij hoorde het geluid van een motor, wat voor hem onverwacht was, omdat de controle plaatsvond op een fietspad. De aangever is op het fietspad gaan staan en zag dat de motor hem naderde. Vervolgens zag [benadeelde] dat de bestuurder van de motor wilde omkeren, want hij bewoog zijn stuur naar links. [benadeelde] gaf de bestuurder een stopteken op het moment dat deze in zijn richting keek. De bestuurder stopte toen met het maken van een bocht en reed verder in de richting van [benadeelde]. De motor reed aan de rechterzijde van het fietspad en [benadeelde] is aan die kant op het fietspad gaan staan, om nog duidelijker te maken dat de bestuurder moest stoppen. De aangever heeft nogmaals het stopteken gegeven, terwijl de bestuurder in zijn richting keek. Terwijl de motor op ongeveer 10 meter afstand van [benadeelde] was genaderd, hoorde [benadeelde] dat de motor plotseling veel meer geluid maakte. Tegelijkertijd werd de snelheid van de motor hoger en reed de bestuurder op [benadeelde] af. [benadeelde] is aan de kant gesprongen om een aanrijding te voorkomen toen de motor hem op ongeveer twee meter was genaderd. In dat hele proces is de bestuurder sneller gaan rijden; ook toen hij dichter bij de verbalisant kwam minderde hij geen snelheid. Het been van [benadeelde] is tijdens het opzij springen geraakt door de linkerkant van de motor.
Verbalisant [verbalisant] was bij de bromfietscontrole aanwezig. Hij heeft de lezing van het gebeuren van zijn collega bevestigd en heeft het kenteken van de motor gezien. Deze stond op naam en woonadres van de verdachte. Bij de aanhouding van de verdachte herkenden [benadeelde] en [verbalisant] de verdachte als bestuurder van de motor, waarbij zij specifieke kenmerken hebben genoemd zoals zijn huidskleur, ogen, brede neus, postuur, opvallende dunne wenkbrauwen en dito wimpers.
Het hof stelt vast dat de motor ten tijde van het feit op naam van de verdachte stond en dat hij door twee verbalisanten is herkend als de bestuurder van de motor. Het hof heeft geen concreet aanknopingspunt gezien ter bevestiging van de stelling van de verdediging dat de herkenningen onbetrouwbaar zouden zijn omdat één van deze verbalisanten tevens slachtoffer was. Ook overigens ziet het hof geen reden te twijfelen aan de herkenningen. Daaraan doet niet af dat er enkele kleine verschillen zijn tussen de signalementen die [benadeelde] en [verbalisant] vlak na het gebeuren hebben genoteerd en de door hen genoteerde uiterlijke kenmerken, op grond waarvan waarop zij de verdachte die avond bij diens aanhouding hebben herkend. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de herkenningen bij de aanhouding van de verdachte direct en ondubbelzinnig zijn. Van enige vooringenomenheid van deze verbalisanten is ook overigens in het dossier geen aanknopingspunt te vinden.
De verdediging heeft op verschillende momenten diverse alternatieve scenario’s naar voren gebracht, inhoudende dat de motor ten tijde van het ten laste gelegde door iemand anders werd bestuurd.
In de kern komen de alternatieve scenario’s erop neer dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde zijn motor aan een ander/anderen had uitgeleend of had verhuurd. De diverse alternatieve scenario’s betreffen louter stellingen die op generlei wijze met concrete en verifieerbare feiten zijn onderbouwd.
Bovendien heeft verdachte verscheidene wisselende en tegenstrijdige verklaringen hierover afgelegd.
Zo heeft hij eerst ontkend dat hij die dag op het [plek] was, en dus in de buurt was van de plaats waar het feit zich heeft voorgedaan. Hij heeft in eerste aanleg verklaard dat hij misschien op dat [plek] heeft gezeten en tenslotte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij die middag zich op het plein van die [plek] bevond en één of meer jongens op zijn motor heeft laten rijden. Hij kan daarover geen enkel detail verstrekken, zoals bijvoorbeeld namen van die jongens, of van degene aan wie hij toen de sleutel zou hebben overhandigd. Dit alles leidt ertoe dat het hof de stellingen met betrekking tot alternatieve scenario’s terzijde legt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die de motor heeft bestuurd.
Daarenboven is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van [benadeelde] op de weg. Deze verbalisant stond op een goed zichtbare afstand op het fietspad, er was vrij uitzicht op de weg en volgens de verbalisant heeft de verdachte verschillende keren naar hem gekeken. Volgens de verbalisanten was het voldoende licht om een en ander goed te kunnen zien. De verdachte is op een driewielige motor met een toenemende snelheid op een smal fietspad recht op [benadeelde] af gereden, zonder snelheid te minderen of van koers te veranderen. Inrijden op iemand met een driewielige motor is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dat de verdachte met zijn handelen op zijn minst de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een frontale botsing tussen een stilstaand persoon en een driewielige motor die met toenemende snelheid op deze persoon afrijdt, ernstige gevolgen kan hebben. Dat die kans niet is verwezenlijkt, is het gevolg van het wegspringen door [benadeelde].
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde], werkzaam als surveillant bij de Politie Eenheid Amsterdam, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op een fietspad, ter hoogte van het Abcouderpad en de Anna Blamansingel, met een verhoogde snelheid en zonder snelheid te minderen en zonder uit te wijken met de door hem bestuurde driewielig motorrijtuig (gekentekend [kenteken]), op [benadeelde] is afgereden en ingereden (welke zich aldaar op het fietspad bevond en hem stoptekens gaf), waardoor [benadeelde] opzij moest springen om een aanrijding met hem te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde bedreiging veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de subsidiair ten laste gelegde bedreiging zal worden veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar. De verdachte is met zijn driewielige motorscooter ingereden op de aangever die op het fietspad stond en de verdachte een stopteken gaf. De aangever heeft aan de kant moeten springen om een aanrijding te voorkomen. Dat de aangever met de schrik is vrijgekomen en geen zwaar letsel heeft opgelopen, is geenszins aan het handelen van de verdachte te danken. De verdachte heeft bovendien geen verantwoordelijkheid voor dit handelen genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 februari 2019 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, namelijk voor rijden zonder rijbewijs.
De verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof geen inzicht willen geven in zijn persoonlijke omstandigheden.
Het hof acht, met de advocaat-generaal, oplegging van een taakstraf van aanmerkelijke duur een passende sanctie. Omdat het hof, anders dan de advocaat-generaal, tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde komt, zal de gevorderde straf geheel onvoorwaardelijk worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Deze behoren de verdachte toe en zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, terwijl de hoogte van de gevorderde schade niet door de verdachte is betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Motorfiets PIAGGIO N/A 2012 (5288120)
2. 1.00 STK Handschoen Kl: zwart met bont (5288197).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 november 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2019.
mrs. W.M.C. Tilleman en C. Fetter zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.