In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van afpersing door bedreiging met geweld. De feiten zijn als volgt: op 15 januari 2013 heeft de verdachte in Oostzaan, door het creëren van een bedreigende sfeer, het slachtoffer, werkzaam bij een apotheek, gedwongen tot de afgifte van een medicijn (Broxil) waarvoor hij geen doktersrecept had. De verdachte heeft zich dreigend opgesteld, heeft de aangeefster bedreigd met woorden als "geef mij die kanker Broxil" en heeft zich op korte afstand van haar opgesteld, wat leidde tot angst bij het slachtoffer.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er geen sprake was van geweld en dat de bedreiging niet voldoende was om te spreken van afpersing. Het hof heeft echter geoordeeld dat de dreigende sfeer die de verdachte heeft gecreëerd, voldoende was voor een bewezenverklaring van afpersing. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder in de apotheek om het medicijn had gevraagd, maar zonder recept niet werd geholpen. Na een bezoek aan de huisartsenpraktijk keerde hij terug naar de apotheek en eiste hij op een boze manier het medicijn, wat leidde tot de afgifte door de aangeefster uit angst voor geweld.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan afpersing. De straf die is opgelegd is een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte, maar ook met de tijd die verstreken is sinds het delict en het feit dat de verdachte sindsdien niet in aanraking is gekomen met de politie.