ECLI:NL:GHAMS:2019:5146

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-001462-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 6.476,84 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 maart 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsvrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in twee ruimtes hennepkwekerijen had ingericht, waarbij in totaal 70 hennepplanten zijn aangetroffen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 4.539,59 aan de Staat zou betalen, terwijl de raadsvrouw van de veroordeelde een lager bedrag heeft voorgesteld.

Het hof heeft de verklaringen van de veroordeelde beoordeeld en geconcludeerd dat zijn verklaring over het aantal eerdere oogsten niet aannemelijk is. Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat er sprake was van meerdere oogsten. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgevoerd op basis van de opbrengst van de hennepplanten, waarbij kosten in mindering zijn gebracht. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om een bedrag van € 5.429,63 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001462-18
Datum uitspraak: 21 maart 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2017 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-120319-16 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 6.476,84.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2017 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 21 november 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.476,84 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 maart 2019 wederom veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal van elektriciteit.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat in verband met de afbetaling van de nota aan Liander aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 4.539,59 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden vastgesteld. De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring afgelegd inhoudende dat hij in ruimte B een klein tentje heeft neergezet met 18 hennepplanten waar hij één oogst heeft gehad die hem € 1.500,00 heeft opgeleverd. Naar aanleiding van die geslaagde oogst heeft de veroordeelde begin januari 2016 in ruimte A ook een kweektent neergezet met daarin 52 hennepplanten en in ruimte B nogmaals 18 hennepplanten. Toen de politie de woning binnentrad en de kwekerijen aantrof, waren de hennepplanten bijna klaar om geoogst te worden. Van deze oogst heeft de veroordeelde dus geen financieel voordeel genoten. Voor de kwekerij in ruimte A heeft de veroordeelde elektriciteit gestolen, maar de veroordeelde heeft de vordering van Liander reeds betaald. Gelet op het voorstaande komt de raadsvrouw tot een wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 1.689,42.
Op 25 februari 2016 zijn er bij het binnentreden in de woning van de moeder van de veroordeelde, alwaar de veroordeelde op dat moment aanwezig was, in twee ruimtes ingerichte hennepkwekerijen aangetroffen. In kweekruimte A zijn 52 hennepplanten aangetroffen en kweekruimte B zijn 18 hennepplanten aangetroffen. [1]
Bespreking van het verweer
Het hof merkt op dat de veroordeelde eerst ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring heeft afgelegd dat hij slechts één eerdere oogst heeft gehad van 18 hennepplanten. Dat tijdstip komt, na eerdere ontkenning, de aannemelijkheid van die verklaring niet ten goede. Bovendien past deze verklaring niet goed bij de overige inhoud van de bewijsmiddelen, waaruit kan blijken van minstens één eerdere oogst. Er zijn verdroogde resten van hennepplanten aangetroffen in de zogenaamde
trumble trimmer, op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten bevond zich een kalkafzetting en er werden zes hennepschaartjes aangetroffen [2] . Deze bevindingen passen niet bij slechts één eerdere en zeer geringe oogst. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaring van de verdachte onaannemelijk is en gaat daaraan voorbij. Op basis van het dossier acht het hof één eerdere oogst in zowel kweekruimte A als kweekruimte B aannemelijk.
Voor het overige zal het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van hetgeen is opgenomen in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e, tweede lid, Sr van 23 mei 2016 van [naam].
Het hof komt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Opbrengst
In kweekruimte A zijn 52 hennepplanten aangetroffen en in kweekruimte B zijn 18 hennepplanten aangetroffen. In beide kweekruimtes bleek dat er 8 hennepplanten per vierkante meter stonden.
De opbrengst aan hennep per plant van deze kwekerij is volgens de tabel in het BOOM-rapport van
november 2010 minimaal 31,4 gram. De bruto opbrengst per oogst bedraagt 70 planten x 31,4 gram = 2,198 kilogram. Volgens het BOOM-rapport bedraagt de verkoopprijs van hennep minimaal € 3.280,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 2,198 kilogram x € 3.280 = € 7.209,44 [3] .
Kosten
De per oogst in mindering te brengen kosten van de hennepkwekerij zijn op basis van het
BOOM-rapport van 1 november 2010 als volgt.
Aftrek kosten beide kweekruimtes:
Afschrijvingskosten € 300,00
Hennepstekken € 199,50
Variabele kosten € 233,10
Totale kosten per oogst € 732,60 [4]
Uit de stukken die de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft overgelegd blijkt dat de veroordeelde de vordering van Liander op de veroordeelde betreffende de kosten van de fraude met de elektriciteitsmeter heeft voldaan. De vordering betrof € 1.937,25. Deze kosten komen niet zonder meer voor aftrek in aanmerking. Alleen die kosten die rechtstreeks verband houden met de illegale opbrengst kunnen in mindering worden gebracht bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van Liander betreft bijvoorbeeld ook de tweede kweek, voorrijkosten en administratiekosten. Dergelijke kosten hebben komen niet voor aftrek in aanmerking. Blijkens de berekening van Liander (p. 27 van het dossier) is voor de eerste kweek 1706 kWh aan elektriciteit gestolen, maar uit de nota (p. 25) is onduidelijk welk bedrag daarmee gemoeid is. Het hof zal daarom uitsluitend geen rekening houden met de volgende posten: voorrijkosten, onderzoek meetinrichting, af/aansluitkosten, terugbrengen verzwaarde aansluiting en administratiekosten. Dat betreft in totaal een bedrag van € 890,04. Voor vermindering komst dus in aanmerking een bedrag van € 1.937,25 - € 890,04 = € 1.047,21
De totale kosten van de hennepkwekerijen komen daarmee op € 732,60 + € 1.047,21 = € 1.779,81.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee op € 7.209,44 - € 1.779,81 = € 5.429,63.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.429,63.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 5.429,63 (vijfduizend vierhonderdnegenentwintig euro en negenenvijftig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 5.429,63 (vijfduizend vierhonderdnegenentwintig euro en negenenvijftig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. P. Greve en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 maart 2019.

Voetnoten

1.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 25 februari 2016, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], pagina’s 37-41.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr van 23 mei 2016, opgemaakt door verbalisant [naam],, ongenummerde pagina’s.
3.Idem.
4.Idem.