ECLI:NL:GHAMS:2019:5125

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
23-003524-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake drugssmokkel met MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1951 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA, een verboden middel volgens de Opiumwet. De verdachte had op 1 juli 2018 op Schiphol een koffer ingecheckt die 3.467 gram MDMA bevatte, wat overeenkomt met meer dan 11.000 xtc-pillen. Tijdens de rechtszittingen in hoger beroep op 20 februari en 20 juni 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de koffer en dat hij geen opzet had om drugs uit te voeren. Hij gaf aan dat hij een e-mail had ontvangen van het IMF over een vermeende geldprijs en dat hij op verzoek van een contactpersoon een cadeau voor Japan had meegenomen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er drugs in de koffer zaten, gezien zijn ervaring en kennis van drugssmokkel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003524-18
datum uitspraak: 4 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-128605-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1951,
adres, zoals opgegeven ter terechtzitting in hoger beroep: [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 februari 2019 en 20 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (totaal) ongeveer 11.558 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte een koffer, waarin die pillen (telkens) heimelijk in blikken waren verstopt, op de luchthaven aldaar aangeboden aan de beveiliging en/of douane ter inklaring voor een vlucht naar Japan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, kort gezegd op de grond dat niet bewezen kan worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in de door hem meegevoerde koffer drugs zou bevinden.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft erkend dat hij op 1 juli 2018 op Schiphol de koffer met de in de tenlastelegging bedoelde xtc-pillen heeft ingecheckt voor zijn vlucht naar Japan, maar stelt dat hij niet wist dat de pillen in die koffer zaten en dat hij geen opzet had om deze pillen uit te voeren. De verdachte heeft verklaard dat hij van het IMF een e-mail heeft ontvangen met het bericht dat hij een geldbedrag van 25,4 miljoen dollar had gewonnen. De verdachte, die in de bankenwereld heeft gewerkt en weet wat het IMF is en heeft verklaard dat het ‘te mooi klonk om waar te zijn’, heeft dit e-mailbericht met zijn vrouw besproken. Zij geloofde niet dat hij het geld zou krijgen. Toch is de verdachte op reis gegaan. Om het geldbedrag in ontvangst te kunnen nemen moest de verdachte naar zijn zeggen vanuit Los Angeles via Dublin en Amsterdam naar Japan reizen. De tussenstop in Amsterdam was nodig voor het ondertekenen van papieren. In Amsterdam aangekomen, kreeg hij van zijn contactpersoon, genaamd [naam] , het verzoek een cadeau mee te nemen voor de
paymaster generalin Japan. Een dag later kwamen er twee casual geklede mannen die zich niet hebben gelegitimeerd naar het hotel met een grote koffer met het verzoek deze mee te nemen voor de
paymaster general. De verdachte vond dit vreemd, omdat dit niet was wat hij met [naam] had afgesproken en hij een klein pakje voor in de handbagage had verwacht. De verdachte voelde zich onprettig over de koffer en heeft de koffer laten openmaken en zag daarin onder meer blikken soep, shirts, schoenen voor een man en een modieuze goudkleurige jurk voor een vrouw. Dit vond de verdachte naar zijn zeggen niet vreemd, omdat hij en zijn vrouw zelf ook wel eens spullen meenemen uit Indonesië. De verdachte heeft ook verklaard dat hij niet eerder door naïviteit in de problemen is gekomen en dat hij weet dat veelvuldig drugs worden gesmokkeld per vliegtuig en dat dit op veel verschillende manieren gebeurt. De verdachte heeft de koffer meegenomen in de taxi naar Schiphol. Bij die rit had hij het gevoel dat hij gevolgd werd door een auto. Die auto wachtte op afstand toen de verdachte bij de luchthaven werd afgezet. Voor de verdachte leek het alsof ze bleven wachten tot hij naar binnen was gegaan. Ook in de luchthaven had de verdachte het gevoel dat iemand hem in de gaten hield totdat hij bij de incheckbalie kwam. Vervolgens heeft de verdachte de koffer ingecheckt voor zijn vlucht naar Japan.
Het hof plaatst enige vraagtekens bij dit door de verdachte geschetste scenario, maar kan dit (mede gelet op zich in het dossier bevindend sms-verkeer) niet uitsluiten, zodat het daarvan bij zijn beoordeling zal uitgaan. Echter, ook uitgaande van deze door de verdachte geschetste feitelijke gang van zaken heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de koffer drugs zouden bevinden. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat het IMF niet bekend staat om het zonder goede gronden of in het kader van een loterij uitkeren van grote geldbedragen aan individuen en dat de reis van de verdachte daarom in aanvang al een, ook in zijn ogen, dubieuze basis had. Door vervolgens:
- geen bijzonder kritische houding aan de dag te leggen;
- zich bewust zijnde van drugssmokkel per vliegtuig op vele wijzen, voort te blijven gaan met al hetgeen van hem werd gevraagd, waaronder nota bene het onverwacht moeten meenemen van een koffer;
- deze koffer, waarover hij een onprettig gevoel kreeg, niet grondig te controleren, althans – anders dan hij heeft verklaard – niet op een wijze waardoor hij gerustgesteld kon zijn over de inhoud ervan; en
- deze koffer toch in te checken, hoewel hij het gevoel had na de ontvangst van de koffer naar de luchthaven te zijn gevolgd en op de luchthaven in de gaten te zijn gehouden,
heeft de verdachte naar het oordeel van het hof met (minst genomen) voorwaardelijk opzet gehandeld bij de uitvoer van drugs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), een hoeveelheid pillen bevattende MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine), immers heeft verdachte een koffer, waarin die pillen heimelijk in blikken waren verstopt, op de luchthaven aangeboden voor een vlucht naar Japan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft 3.467 gram van een materiaal bevattende MDMA (ruim 11.000 xtc-pillen), verstopt in blikken met - volgens de etiketten - etenswaren, in zijn koffer Nederland uitgevoerd. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uit te voeren hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in MDMA gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Onder deze omstandigheden komt alleen een gevangenisstraf van substantiële duur in aanmerking. Bij het vaststellen van die duur heeft het hof in het bijzonder acht geslagen de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Het hof heeft voorts gezien dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 juni 2019 in Nederland niet eerder is veroordeeld. Ook heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en hetgeen daarover is aangevoerd. De verdachte ondergaat momenteel diverse medische onderzoeken in verband met fysieke klachten. Echter, hetgeen tot op heden bekend is omtrent de medische situatie van de verdachte vormt voor het hof onvoldoende aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Mocht over lichamelijke toestand van de verdachte in de toekomst meer duidelijkheid ontstaan of daarin verslechtering optreden, dan veronderstelt het hof de raadsman van de verdachte bekend met de wegen die dan kunnen worden bewandeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. E. van Die en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 juli 2019.
=========================================================================
[…]