ECLI:NL:GHAMS:2019:5086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
23-003932-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak voor witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2016. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. De advocaat-generaal had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 956.761,00 zou betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De veroordeelde was in eerste aanleg veroordeeld voor valsheid in geschrifte en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. In hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een hogere vordering ingediend, waarbij een bedrag van primair € 1.877.779,00 en subsidiair € 938.889,50 werd geëist.

Het hof heeft de veroordeelde echter vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen en vastgesteld dat er geen sprake was van een veroordeling wegens een strafbaar feit in verband waarmee wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten. Daarom heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie afgewezen en het vonnis waarvan beroep vernietigd. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden, en is op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003932-16
Datum uitspraak: 11 september 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-845092-14 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 956.761,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2016 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – valsheid in geschrifte, het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoel in artikel 225 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst en gewoontewitwassen.
Daarnaast heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 14 oktober 2016 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 865.692,82 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het openbaar ministerie en de veroordeelde hebben hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 september 2019 veroordeeld terzake van – kort gezegd – valsheid in geschrifte en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van primair € 1.877.779,00 en subsidiair
€ 938.889,50 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde met witwassen zou hebben verdiend.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van heden van het ten laste gelegde witwassen vrijgesproken. Nu er ook overigens geen sprake is van een veroordeling wegens een strafbaar feit in verband waarmee wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, zal de vordering worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst afde vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. E. van Die en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 september 2019.
=========================================================================
[…]