ECLI:NL:GHAMS:2019:5086
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak voor witwassen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2016. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. De advocaat-generaal had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 956.761,00 zou betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde was in eerste aanleg veroordeeld voor valsheid in geschrifte en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. In hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een hogere vordering ingediend, waarbij een bedrag van primair € 1.877.779,00 en subsidiair € 938.889,50 werd geëist.
Het hof heeft de veroordeelde echter vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen en vastgesteld dat er geen sprake was van een veroordeling wegens een strafbaar feit in verband waarmee wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten. Daarom heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie afgewezen en het vonnis waarvan beroep vernietigd. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden, en is op de openbare terechtzitting uitgesproken.