Op 21 juni 2019 heeft de advocaat-generaal een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. Deze gevangenisstraf van twee weken was bij arrest van 29 januari 2018 voorwaardelijk opgelegd, met de voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van drie jaar aan bepaalde bijzondere voorwaarden zou houden. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere klinische behandeling en begeleiding door Reclassering Nederland. De advocaat-generaal heeft op 6 juni 2019 de vordering tot tenuitvoerlegging ingediend, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden.
Tijdens de zitting op 6 augustus 2019 heeft het hof kennisgenomen van de vordering en de overgelegde stukken, waaronder adviezen van de reclassering. De veroordeelde had de bijzondere voorwaarden niet nageleefd en was eerder met gedwongen ontslag gegaan uit de kliniek. Ondanks het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling, heeft het hof besloten de vordering van de advocaat-generaal af te wijzen. Het hof overweegt dat de veroordeelde nog een kans moet krijgen om aan haar behandeling mee te werken, mede gezien de verklaringen van getuigen die de noodzaak van behandeling onderstreepten.
De beslissing van het hof houdt in dat de veroordeelde zich bewust moet zijn van de beperkte kansen die zij heeft en dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf op dit moment niet wordt uitgevoerd. Het hof benadrukt dat de veroordeelde de kans moet aangrijpen om haar verslavingsproblematiek aan te pakken en dat de samenleving er ook baat bij heeft als zij succesvol afkick.
De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de rechters de belangen van de veroordeelde en de maatschappij zorgvuldig hebben afgewogen.