ECLI:NL:GHAMS:2019:5037

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
23-001374-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opiumwet en gevangenisstraf voor amfetamine-olie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 4 april 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, was eerder veroordeeld voor misdrijven met betrekking tot harddrugs. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van vier liter amfetamine-olie, wat een ernstige overtreding van de Opiumwet is. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof dit vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman een lagere onvoorwaardelijke straf van 10 maanden had verzocht, rekening houdend met de proceshouding van de verdachte.

Het hof heeft de opgelegde straf beoordeeld en geconcludeerd dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte had een essentiële rol gespeeld in de levering van de amfetamine-olie en was eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Het hof heeft de gevangenisstraf bevestigd, maar de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging vernietigd. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, werd gedeeltelijk toegewezen, met een verlenging van de proeftijd met één jaar. Het hof heeft de straf en de vordering tot tenuitvoerlegging opnieuw beoordeeld en de proeftijd verlengd, om de verdachte de kans te geven om onder voorwaarden te re-integreren in de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001374-19
datum uitspraak: 21 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 april 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-251652-18 en 01-993907-17 (TUL) tegen
[Verdachte],
geboren te Utrecht op [Geboortedatum] 1992,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 augustus 2019, 7 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging; in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden op te leggen, rekening houdend met diens proceshouding en straffen die in andere zaken worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben ongeveer vier liter amfetamine-olie. De verdachte heeft bij het voorhanden krijgen van deze harddrugs een essentiële rol gehad. In verband met zijn relevante connecties heeft hij de afspraak gemaakt om te komen tot de levering van de aangetroffen hoeveelheid amfetamine door een leverancier aan één van zijn mede-verdachten. Die levering heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Dergelijke hoeveelheden harddrugs zijn kennelijk bedoeld voor de handel, waarmee het gebruik daarvan in stand wordt gehouden, met alle gevaren voor de volksgezondheid van dien. Daarnaast gaan de verspreiding van en handel in harddrugs gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit. Gelet op deze ernst van het bewezenverklaarde kan alleen de oplegging van een vrijheidsbenemende straf als een passende reactie worden gezien.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2019 is hij eerder ter zake van misdrijven met betrekking tot harddrugs onherroepelijk veroordeeld. Hij liep ten tijde van het begaan van onderhavig feit nota bene in een proeftijd van een eerder deels in voorwaardelijke vorm opgelegde forse gevangenisstraf voor een drugsfeit. Dit weegt sterk in zijn nadeel.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof gelet op de straffen die terzake van het bezit van harddrugs in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Gelet daarop kan de door de rechtbank aan de verdachte – een recidivist – opgelegde gevangenisstraf van 15 maanden zeker niet als te hoog worden bestempeld. In de omstandigheid dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven, ziet het hof aanleiding hem niet alsnog een hogere straf op te leggen.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof geen reden om de straf deels in voorwaardelijke vorm te gieten. De verdachte heeft het thans bewezenverklaarde feit immers begaan in bedoelde proeftijd én tijdens een verlof in het kader van zijn detentiefasering; hij is zelfs vanuit de penitentiaire inrichting waar hij verbleef direct vertrokken naar de plaats waar de harddrugs zijn overgedragen. Hieruit leidt het hof af dat dergelijke voorwaardelijke modaliteiten op hem geen enkele afschrikwekkende werking hebben.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn onder meer als bijzondere voorwaarden gesteld dat de verdachte zich houdt aan een plicht zich bij Reclassering Nederland te melden en dat hij zich laat behandelen bij het centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag. In eerste aanleg is de vordering toegewezen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep ook ten aanzien van de beslissing die door de rechtbank op de vordering is genomen, zal bevestigen.
De raadsman heeft het hof verzocht, in plaats van toewijzing van de vordering, de proeftijd met één jaar te verlengen en subsidiair de vordering toe te wijzen tot een gedeelte van 9 maanden, onder verlenging van de proeftijd voor het resterende gedeelte.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dat ook nog eens een keer soortgelijk is aan de misdrijven waarvoor de verdachte (deels) voorwaardelijk was gestraft. Voor het geloofwaardig functioneren van het wettelijke systeem van voorwaardelijke straffen is het van essentieel belang dat overtreding van de algemene voorwaarde niet zonder gevolg blijft. Het enkel verlengen van de proeftijd, zoals de raadsman heeft bepleit, acht het hof dan ook niet aan de orde. Er bestaat dus in beginsel alle aanleiding de vordering geheel toe te wijzen. Toch kiest het hof hier in dit specifieke geval niet voor en wel om reden van het volgende.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 20 januari 2019 komt naar voren dat de verdachte kampt met problemen op verschillende leefgebieden. Zo heeft hij een negatief sociaal netwerk, ontbreekt het hem aan een zinvolle dagbesteding en kampt hij met psychosociale problematiek. Ter beteugeling van het als gemiddeld getaxeerde recidivegevaar dat de verdachte in zich bergt, heeft de reclassering geadviseerd dat de verdachte onderworpen blijft aan voorwaarden zoals die reeds bij het vonnis van 15 maart 2018 zijn gesteld. Door de recidive van de verdachte is het traject dat het uitvloeisel van die bijzondere voorwaarden is nog niet van de grond kunnen komen. Het hof acht het in het belang van de verdachte én dat van de samenleving dat dit traject alsnog wordt opgestart. Dit is niet mogelijk indien de vordering volledig wordt toegewezen. Daarom zal het hof de vordering, conform het subsidiaire verzoek van de raadsman, voor een gedeelte van 9 maanden toewijzen en ten behoeve van het voorwaardelijke strafrestant de proeftijd verlengen met één jaar.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 maart 2018, parketnummer 01-993907-17, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Verlengt de proeftijd voor het overige als vermeld in het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 maart 2018, parketnummer 01-993907-17, met een termijn van 1 (één) jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.J.I. de Jong en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 november 2019.
=========================================================================
[…]
.