ECLI:NL:GHAMS:2019:5012

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
23-003916-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van cocaïne na vrijspraak door politierechter

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op Curaçao in 1986, was eerder vrijgesproken door de politierechter voor het ten laste gelegde feit van invoer van cocaïne. Het hof heeft echter, na het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, tot een veroordeling besloten. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland op 17 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De tenlastelegging steunde op de verklaring van een medeverdachte, die bij de Koninklijke Marechaussee had verklaard dat de verdachte haar had gevraagd de cocaïne te smokkelen. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de bewezenverklaring in strijd met artikel 6 EVRM zou zijn, omdat de verklaring van de medeverdachte niet in beslissende mate de basis vormde voor de veroordeling. Het hof oordeelde dat de verklaring van de medeverdachte werd ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten en vluchtgegevens. Het hof achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van acht maanden op, met aftrek van voorarrest. De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003916-18
datum uitspraak: 29 november 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-125887-18 tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde in artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de politierechter – tot een bewezenverklaring komt van het aan de verdachte ten laste gelegde.
Bewijsvoering en verwerping van een bewijsverweer [1]
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit nu, kort samengevat, een bewezenverklaring (in strijd met artikel 6 EVRM) in beslissende mate zou berusten op de belastende verklaring die de medeverdachte [medeverdachte] bij de Koninklijke Marechaussee heeft afgelegd. Dit terwijl zij niet door de verdediging is gehoord, doordat zij zich in haar verhoor bij de rechter-commissaris op haar zwijgrecht heeft beroepen en het openbaar ministerie niet het initiatief heeft genomen haar in hoger beroep – nu haar veroordeling onherroepelijk is – als getuige op te roepen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 17 juni 2018 is [medeverdachte] aangehouden op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, na een vlucht vanaf Curaçao, terwijl zij ongeveer 850 gram van een materiaal bevattende cocaïne bij zich droeg in haar onderbroek en bustehouder en in haar bagage. [2] Zij verklaarde ongevraagd dat de verdachte haar opdracht heeft gegeven tot het smokkelen van de cocaïne, dat zij samen met de verdachte naar Nederland is gereisd en dat zij in het vliegtuig naast elkaar hebben gezeten. Ook verklaarde zij dat de verdachte in haar telefoon stond als het contact met de naam ‘[naam 1]’. [3] In het verhoor bij de Koninklijke Marechaussee voegde zij daaraan toe dat de verdachte haar vliegticket heeft betaald. [4] Nader onderzoek wees uit dat de verdachte inderdaad de vliegtickets voor hem en [medeverdachte] heeft betaald en dat hun stoelen in het vliegtuig de opeenvolgende nummers [nummer 1] en [nummer 2] hadden. [5]
De inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen [medeverdachte] en het contact met de naam ‘[naam 1]’ duidt erop dat [naam 1] ‘het ding’ op 9 juni 2018 naar [medeverdachte] heeft gebracht en zij dat moest testen en dat zij zich op 16 juni 2018 samen gereed maakten om op reis te gaan met ‘die dingen’. [6] Het hof stelt vast dat ‘die dingen’ duiden op de bij [medeverdachte] in onder meer haar bustehouder en onderbroek aangetroffen verdovende middelen en dus dat [naam 1] bij de invoer daarvan nauw betrokken was.
Voorts stelt het hof vast dat het telefoonnummer van [naam 1] ([telefoonnummer 1]) [7] slechts één cijfer verschilt van het telefoonnummer dat de verdachte als het zijne heeft opgegeven in zijn verhoor bij de Koninklijke Marechaussee op 28 juni 2018 ([telefoonnummer 2]), waarna hij niet de code van zijn iPhone wilde geven, zodat controle van het opgegeven nummer niet mogelijk was. [8] Het hof stelt vast dat de verdachte – wat de 1 in plaats van de 5 betreft – niet het juiste nummer heeft opgegeven, mede nu de Koninklijke Marechaussee de verdachte heeft herkend op de WhatsApp-profielfoto uit de telefoon van [medeverdachte] behorend bij het contact ‘[naam 1]’ [9] .
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat een bewezenverklaring niet in beslissende mate steunt op de verklaring van [medeverdachte]. Haar verklaring wordt immers in belangrijke mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Dat de verdediging niet gebruik heeft kunnen maken van het recht [medeverdachte] te ondervragen staat onder deze omstandigheden dan ook niet in de weg aan het gebruik van haar verklaring voor het bewijs en is niet in strijd met artikel 6 EVRM. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar in de voormelde voetnoten is verwezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een koerier schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland. Daarbij had de koerier ruim 800 gram van een substantie met cocaïne verstopt in haar kleding en bagage. De verdachte heeft zich bezig gehouden met de voorbereiding en de begeleiding van die drugssmokkel. Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke stof. De gesmokkelde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en verkoop. De verspreiding van en de handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 oktober 2019 is hij in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, maar, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van eveneens 31 oktober 2019, wel op de Nederlandse Antillen.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en acht, nu geen omstandigheid is gebleken hiervan af te wijken, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 november 2019.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Wanneer hierna naar paginanummers wordt verwezen, wordt – tenzij anders vermeld - gedoeld op de pagina’s die deel uitmaken van een dossier van de Koninklijke Marechaussee, documentnummer 20171105.6500, doorgenummerde pagina’s 1-152. Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren zijn opgemaakt, alsmede (eventueel) andere bescheiden. Voor zover hierna wordt verwezen naar een geschrift is de inhoud daarvan gebezigd in samenhang met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], van 18 juni 2018, in samenhang met het deskundigenrapport van [naam 2], werkzaam bij het Douane Laboratorium van 20 juni 2018 (los bijgevoegd in het dossier).
3.Proces-verbaal, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], van 19 juni 2018, p. 36.
4.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4], van 18 juni 2018, p. 144.
5.Een geschrift, te weten een uitdraai van de vluchtgegevens, p. 100-102 in samenhang met het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], van 28 juli 2018, p. 70.
6.Proces-verbaal vertaling WhatsAppchat- en spraakberichten, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5], van 6 juni 2018, p. 17-33.
7.Proces-verbaal vertaling WhatsAppchat- en spraakberichten, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5], van 6 juni 2018, p. 17
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], van 28 juli 2018, p. 67.
9.Aanvullend proces-verbaal, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], van 2 november 2018 (los opgenomen in het dossier).