ECLI:NL:GHAMS:2019:5010

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
23-001964-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzetheling van gestolen gereedschappen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, maar heeft in hoger beroep een veroordeling gekregen voor opzetheling van een grote hoeveelheid gestolen goederen, waaronder gereedschappen afkomstig van inbraken in bedrijfsbusjes. De verdachte had deze goederen voorhanden in een loods die hij huurde. Het hof oordeelde dat de verdachte welbewust en structureel een rol heeft gespeeld in de opslag van deze gestolen goederen. De verdachte heeft betoogd dat hij geen feitelijke beschikkingsmacht had over de goederen en dat hij niet wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte opzetheling had gepleegd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, maar het hof verhoogde de straf naar twaalf maanden, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade door de inbraak. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001964-18
datum uitspraak: 29 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 mei 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-871751-17 en 23-001144-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de vordering ex artikel 314a Sv, voor zover deze door de rechtbank is toegewezen, is aan de verdachte – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 18 september 2017 te Wijdenes, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten:
- een koffer met daarin glasplaatjes (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [benadeelde 1]), [zaak 2];
- een gereedschapstas (merk stanley) en/of een schroefmachine (merk Bosch) en/of een schroefmachine (merk Hilti) (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [benadeelde 2]) [zaak 3];
- een kranensleutel en/of een pijpsnijder en/of een accu (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [benadeelde 3]) [zaak 4]
- drie, althans een of meer, kistje(s) (met inhoud) en/of een elektrische brander en/of een fein multitool (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [benadeelde 4]) [zaak 5];
- een waterpas en/of twee boormachines (merk Makita) en/of een stanleyhamer en/of één of meer accu's en/of een winkelhaak (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [benadeelde 5]) [zaak 6];
- een afkortzaag (merk DeWalt) en/of een boprenkoffer (merk Profit) en/of een houten koffer en/of een koffer (merk Festool) en/of een waterpas (merk Stanley) (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [benadeelde 6]) [zaak 7];
- een koffer (merk festool, opschrift "zaagmachine) en/of een frezenset en/of een koffer (merk makita) (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [benadeelde 7]) [zaak 8]
- een koffer (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan de firma [benadeelde 8]) [zaak 9];
- een zaaggeleider (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [benadeelde 9]) [zaak 10]
- een motor (geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [benadeelde 10]) [zaak 11],
heeft verworven, voorhanden gehad (in elk geval in een loods aan de [adres 2]) en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie, bewijsvoering en straf komt dan de rechtbank.

Bespreking van een bewijsverweer

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het aan hem ten laste gelegde. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de verdachte geen feitelijke beschikkingsmacht had over de gestolen gereedschappen in de door de verdachte gehuurde loods en dat hij deze spullen, in juridische zin, dus niet voorhanden heeft gehad. De spullen waren, zo heeft de verdachte verklaard, niet van hem, maar van twee maten van hem die, als onderhuurders, ook gebruik maakten van de loods. Hun namen heeft de verdachte niet willen noemen en volgens hem werd door hen aan hem de huur contant betaald. Dat anderen ook gebruik maakten van de loods, wordt ondersteund door de vermelding op het huurcontract dat er twee sets sleutels zijn verstrekt en door de verklaring van de getuige [getuige] dat de verdachte vaak samen met anderen bij de loods was.
Subsidiair heeft de raadsman betwist dat de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen wist, of redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze spullen van misdrijf afkomstig waren. Ook anderen maakten immers gebruik van de loods en de goederen betroffen gereedschappen, die gebruikelijk zijn in de praktijk die zowel de verdachte als zijn maten beoefenen.
Het hof overweegt als volgt.
Dat anderen dan de verdachte als onderhuurders eveneens gebruik maakten van de door de verdachte gehuurde loods en daar zelf spullen stalden, is niet aannemelijk geworden. Dat aan de verdachte twee sleutels van het toegangshek zijn verstrekt en dat hij vaker samen met anderen bij de loods is gezien, biedt daarvoor geen toereikende basis. Daaruit volgt immers niet dat anderen zelfstandig gebruik maakten van de loods als goederenopslag. Door geen namen te noemen van zijn beweerdelijke onderhuurders, heeft de verdachte er zelf voor gekozen om het hof elke mogelijkheid te ontnemen om zijn lezing van de gebeurtenissen te verifiëren. Ook anderszins is de enkele bewering van de verdachte dat alle in de loods aangetroffen gestolen goederen daar door anderen zijn neergelegd niet aannemelijk geworden.
Het hof komt tegen die achtergrond tot de conclusie dat de verdachte de enige huurder en gebruiker was van de loods en dat hij degene is die daarin op 18 september 2017 een grote hoeveelheid gestolen goederen voorhanden heeft gehad. Het betrof onder meer gereedschappen die waren buitgemaakt bij negen destijds (overwegend) recent gepleegde inbraken in bedrijfsbusjes. Bij gebreke van enige aanwijzing in een andere richting, leidt het hof daaruit af dat de verdachte met zijn loods welbewust en structureel een spilfunctie heeft vervuld in de opslag van gestolen goederen en dat hij dus ook ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Ten aanzien van de motor die de verdachte in de loods voorhanden had – volgens hem ook weer van een vriend wiens naam hij niet wil noemen – geldt dat niet aannemelijk is dat de verdachte bij het voorhanden krijgen daarvan is ontgaan dat behalve de kentekenplaat ook het contactslot ontbrak. De bekendheid van de verdachte met deze sterke aanwijzingen voor de misdadige herkomst van de motor, brengt mee dat de verdachte minstgenomen welbewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Daarom zal het hof ook ten aanzien van de motor opzetheling bewezen verklaren.
Het hof verwerpt de door de raadsman gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 18 september 2017 te Wijdenes, gemeente Drechterland, goederen, te weten:
- een koffer met daarin glasplaatjes, toebehorend aan [benadeelde 1];
- een gereedschapstas (merk Stanley) en een schroefmachine (merk Bosch) en een schroefmachine (merk Hilti), toebehorend aan [benadeelde 2];
- een kranensleutel en een pijpsnijder en een accu, toebehorend aan [benadeelde 3];
- drie kistjes (met inhoud) en een elektrische brander en een Fein multitool, toebehorend aan [benadeelde 4];
- een waterpas toebehorend aan [benadeelde 5];
- een afkortzaag (merk DeWalt) en een borenkoffer (merk Profit) en een houten koffer en een koffer (merk Festool), toebehorend aan [benadeelde 6];
- een frezenset en een koffer (merk Makita) toebehorend aan [benadeelde 7];
- een koffer, toebehorend aan de firma [benadeelde 8];
- een zaaggeleider, toebehorend aan [benadeelde 9];
- een motor, toebehorend aan [benadeelde 10],
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage die aan dit arrest is gehecht en daarvan deel uit maakt.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een grote hoeveelheid gereedschap en een motor, afkomstig van tien destijds (overwegend) recent gepleegde misdrijven. In negen gevallen ging het daarbij om inbraken in bedrijfsbusjes, toebehorend aan verschillende personen dan wel bedrijven. De verdachte heeft met zijn loods, zo heeft het hof vastgesteld, welbewust en structureel een spilfunctie vervuld in de opslag van deze gestolen goederen. Hij heeft daarmee niet alleen geprofiteerd van – naar moet worden aangenomen – door anderen gepleegde misdrijven, maar ook bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor van misdrijf afkomstige goederen. Daar komt bij dat de inbraken in bedrijfsbusjes schade en overlast veroorzaken voor de gedupeerden; veelal zelfstandig werkende vaklieden die hun werkafspraken niet hebben kunnen nakomen omdat hun werkbus was leeggeroofd. De indirecte bijdrage die de verdachte hieraan heeft geleverd, rekent het hof de verdachte ernstig aan. Volgens zijn zeggen werkt de verdachte zelf als zzp-er in de bouw en kan hij dus als geen ander begrijpen welke consequenties dergelijke misdrijven hebben.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 oktober 2019, dat inmiddels zeventien bladzijden beslaat, is hij veelvuldig eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Bovendien heeft de verdachte het feit gepleegd gedurende een tweetal proeftijden, waardoor hij een meer dan gewaarschuwd mens was. Wat opvalt aan dit strafblad is dat de verdachte vaak is bestraft op een wijze die vrijwel steeds mede inhield dat hem een nieuwe kans werd gegeven zich in positieve zin te bewijzen, bijvoorbeeld door hem een werkstraf, of een voor een groot deel voorwaardelijke straf op te leggen, al dan niet in combinatie met bijzondere voorwaarden die in de kern een hulpverleningspakket betroffen. De verdachte heeft daarop in de onderhavige zaak ook weer aangestuurd. Ter terechtzitting van de rechtbank van 6 februari 2018 heeft hij onder de belofte te gaan werken en ‘nooit meer in de rechtbank te komen’ een dringend appel gedaan hem uit voorlopige hechtenis te schorsen. De rechtbank is daarin meegegaan en heeft de verdachte onder algemene en bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht (meldplicht en meewerken aan behandeling) uit voorlopige hechtenis geschorst.
Uit het strafblad blijkt dat de verdachte deze algemene voorwaarden heeft geschonden, want hij is onherroepelijk veroordeeld voor op 16 augustus 2018 en 26 juni 2019 gepleegde misdrijven.
Uit de brief van de reclassering van 23 september 2019 en het daarbij als bijlage gevoegde rapport van 5 september 2019 blijkt dat de verdachte ook de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Volgens die brief wil de verdachte geen contact met de reclassering en wil hij zich niet conformeren aan een meldplicht of behandelplicht. De verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd.
Het rapport van 5 september 2019 biedt daarnaast een tamelijk ontluisterend beeld van vele inspanningen van de zijde van de reclassering, die uiteindelijk naar de kern genomen allemaal afstuiten op de pro-criminele houding van de verdachte en zijn onwil te veranderen. De conclusie van de reclassering luidt dan ook dat de verdachte ‘zich niet ontvankelijk toont voor een toezicht- en behandeltraject. Daarbij zijn alle toezicht- en hulpverleningstrajecten met betrokkene in de afgelopen jaren mislukt. Het opleggen van een voorwaardelijk kader heeft geen bijdrage geleverd aan gedragsbeïnvloeding (…). GGZ Reclassering Fivoor adviseert om betrokkene, bij bewezenverklaring, een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Er zijn geen mogelijkheden gevonden om het recidiverisico met interventies te verlagen’.
Gelet op het vorenstaande acht het hof alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. Het hof is van oordeel dat de straf zoals opgelegd door de rechtbank geen recht doet aan de ernst van het feit, de veroorzaakte schade die daarmee in verband staat en het aantal gedupeerden. In deze zaak wordt de verdachte veroordeeld voor de opzetheling van een grote hoeveelheid kostbare goederen afkomstig van tien verschillende misdrijven, onder de omstandigheden zoals die hiervoor zijn geschetst. Inmiddels weegt het verzoek van de verdachte om hem weer een kans te geven geenszins op tegen het belang passend te reageren op het spoor van schade dat hij met het onderhavige feit heeft bevorderd.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat strafvermindering zou moeten plaatsvinden gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte is op 20 oktober 2017 in verzekering gesteld en op 7 februari 2018 geschorst uit voorlopige hechtenis. Op 9 mei 2018 is vonnis gewezen. Dit is ruimschoots binnen de termijn van twee jaren. Vervolgens is op 23 mei 2018 hoger beroep ingesteld en wordt op 29 november 2019 arrest gewezen. Dit is wederom binnen de termijn van twee jaren. De redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in artikel 6 EVRM is dan ook niet geschonden.
Gelet hierop, en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen, ziet het hof geen andere passende strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslag
Het hof is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven
voorwerpen, zoals vermeld op de door de officier van justitie overgelegde en aan dit arrest aangehechte 'lijst van in beslag genomen voorwerpen', gedateerd 25 april 2018, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden, voor zover deze goederen niet reeds aan die rechthebbenden zijn geretourneerd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 856,00, bestaande uit materiële schade in verband met 16 niet-gewerkte uren als gevolg van de inbraak in zijn bedrijfsbus en eigen risico van de autoverzekering en de gereedschapspolis dat voor rekening van de benadeelde is gekomen. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. Door een omissie aan de zijde van het openbaar ministerie is de benadeelde partij niet voldoende in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het al dan niet voegen in hoger beroep. Met instemming van de verdediging en de advocaat-generaal heeft het hof deze omissie ondervangen – teneinde te voorkomen de zaak aan te houden – door het ervoor te houden dat de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw heeft willen voegen tot het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Net als de advocaat-generaal heeft de raadsman betoogd dat de benadeelde partij niet rechtstreeks schade heeft geleden, omdat de verdachte voor heling wordt vervolgd, hetgeen geen rechtstreeks verband heeft met de diefstal van de goederen van de benadeelde partij. De niet-gewerkte uren en het eigen risico zien eveneens op de (afwikkeling van de) diefstal. Gelet hierop dient de benadeelde partij ook in hoger beroep in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
In de door hem gehuurde loods had de verdachte de beschikking over gereedschappen die waren buit gemaakt bij negen (overwegend) recent gepleegde inbraken in bedrijfsbusjes. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte met zijn loods welbewust en structureel een spilfunctie heeft vervuld in het proces van stelen, buiten het zicht van de politie opslaan en te gelde maken van de buit van juist dit soort diefstallen. Voor een enige tijd voorafgaand aan deze helingzaak door de verdachte zelf begane poging tot het plegen van een dergelijke diefstal is de verdachte bij arrest van dit hof van heden veroordeeld. Het hof ziet daarin temeer een aanwijzing voor de nauwe betrokkenheid van de verdachte bij deze vorm van criminaliteit. Tegen die achtergrond is het hof van oordeel dat een voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 september 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de door de officier van justitie overgelegde en aan dit arrest gehechte ‘lijst van in beslag genomen voorwerpen’, gedateerd 25 april 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 september 2016, parketnummer 23-001144-15, te weten: een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 9] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 856,00 (achthonderdzesenvijftig euro), ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 9], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 856,00 (achthonderdzesenvijftig euro)bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 november 2019.
=========================================================================
[…]