ECLI:NL:GHAMS:2019:5006

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
23-002168-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van qat in Nederland en de gevolgen voor de verdachte

Dit arrest betreft het hoger beroep van een verdachte die is aangeklaagd voor het opzettelijk binnenbrengen van qat, een verdovend middel, in Nederland. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2019, na een eerdere vrijspraak door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte heeft op 2 maart 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een hoeveelheid qat ingevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn beweringen, wist dat het invoeren van qat verboden was en dat hij dit deed met de intentie om financieel gewin te behalen. De verdachte heeft verklaard dat hij speciaal naar Oeganda was gereisd om de qat te halen en dat hij hiervoor € 1.000 zou ontvangen. Tijdens de aanhouding door de verbalisanten zijn twee koffers met in totaal 28,35 kilo qat aangetroffen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het tenlastegelegde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, maar het hof kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de invoer van qat. De raadsman van de verdachte heeft gepleit voor vrijspraak, maar het hof heeft dit verweer verworpen. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft meegewogen in de strafmaat. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bevorderen van de internationale handel in softdrugs, wat ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van individuen en de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002168-18
datum uitspraak: 18 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-042703-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat), zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken omdat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op 2 maart 2018 daadwerkelijk qat heeft ingevoerd.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft in zijn verhoor op 2 maart 2018 verklaard dat hij uit Oeganda reisde met twee koffers en dat in de ene koffer 24 kilo qat zat en in de andere 12 kilo qat, dat hij speciaal naar Oeganda was afgereisd om de qat op te halen en voor het smokkelen van die qat naar Nederland € 1.000 zou ontvangen. Ook heeft hij verklaard dat hij wist dat het invoeren van qat verboden is. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gezien dat de verdachte op 2 maart 2018 twee koffers van de bagageband pakte en dat hij met die koffers de terminal wilde verlaten. Zij hebben de verdachte daarop aangehouden en hebben de koffers geopend, waarna zij zagen en roken dat in die koffers vermoedelijk qat zat. Uit het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen is gebleken dat in de koffers verse qat en gedroogde qat zat, totaal netto 28,35 kilo. Het hof heeft geen reden aan de (ervarings)deskundigheid van de verbalisanten of aan de betrouwbaarheid van hun waarnemingen te twijfelen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, beschouwt het hof de twee aanvullende processen-verbaal, van 11 juni 2018 en 6 mei 2019, als (mede) bevattend de specifieke waarnemingen in de onderhavige zaak en niet (slechts) een algemene beschrijving van wat te doen gebruikelijk is bij vergelijkbare zaken.
Het hof komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op 2 maart 2018 qat binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De raadsman heeft verzocht de [verbalisant 3] en [verbalisant 4] te horen over de vraag of zij daadwerkelijk op 2 maart 2018 de koffers van de verdachte hebben doorzocht en over de vraag hoe hun vaststelling dat het hier om qat ging, tot stand is gekomen, onder de voorwaarde dat het hof hun processen-verbaal niet buiten beschouwing laat.
Gelet op het voorgaande is aan deze voorwaarde voldaan. Het verzoek wordt afgewezen, nu het hof zich voldoende ingelicht acht omtrent de gang van zaken met betrekking tot het aantreffen van de qat en de beschreven waarnemingen van de verbalisanten. Hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, is mede in het licht van de bekennende verklaring van de verdachte, onvoldoende om de noodzaak van het verzochte aan te nemen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 maart 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van bijna 30 kilo van het verdovende middel qat. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk laten leiden door de wens in korte tijd geld te verdienen, welk gewin hij heeft laten prevaleren boven de door de samenleving in wetten vastgelegde grenzen. Door zijn handelwijze wordt de grootschalige internationale handel in softdrugs bevorderd. Handel die verboden is omdat het gebruik van softdrugs de gezondheid van personen ernstige schade toebrengt en die handel gepaard gaat met steeds zwaardere vormen van (georganiseerde) criminaliteit.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 25 november 2019 al diverse malen voor met name diefstallen onherroepelijk is veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraffen. Die straffen hebben de verdachte kennelijk niet kunnen weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daar komt nog bij dat de verdachte blijkens zijn eigen verklaring eerder, in september 2017, qat naar Nederland heeft gesmokkeld. Hij is hiervoor veroordeeld. Weliswaar is die veroordeling nog niet onherroepelijk, maar uitgaande van zijn eigen (bekennende) verklaring heeft de verdachte in de onderhavige zaak ongehoord brutaal gehandeld door 3,5 maand na zijn veroordeling (in eerste aanleg) in die andere zaak opnieuw qat in te voeren, wetende dat het verboden was.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, is naar het oordeel van het hof thans geen plaats meer voor een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde noopt daartoe.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.M. van Woensel en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 december 2019.
Mr. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.